maandag 21 november 2016

Een lastig parabeltje

De parabel van de talenten heb ik nooit goed begrepen. Al veertig jaar ligt hij me zwaar op het geheugen, half verteerd en gistend.
Ik was dan ook blij dat hij vanochtend werd voorgelezen in de kerk in Bladel tijdens de uitvaartdienst van mijn overleden oom. Nu even goed luisteren dacht ik, dan kan ik hem afvinken en vergeten.
Ik doel natuurlijk op Mattheus 25, 14-30*:

14 Want het is gelijk een mens, die buiten 's lands reizende, zijn dienstknechten riep, en gaf hun zijn goederen over.
15 En den ene gaf hij vijf talenten, en den ander twee, en den derden een, een iegelijk naar zijn vermogen, en verreisde terstond.
16 Die nu de vijf talenten ontvangen had, ging heen, en handelde daarmede, en won andere vijf talenten.
17 Desgelijks ook die de twee ontvangen had, die won ook andere twee.
18 Maar die het ene ontvangen had, ging heen en groef in de aarde, en verborg het geld zijns heren.
19 En na een langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten, en hield rekening met hen.
20 En die de vijf talenten ontvangen had, kwam, en bracht tot hem andere vijf talenten, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf talenten heb ik boven dezelve gewonnen.
21 En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest; over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren.
22 En die de twee talenten ontvangen had, kwam ook tot hem, en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere talenten heb ik boven dezelve gewonnen.
23 Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest; over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren.
24 Maar die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zeide: Heer! ik kende u, dat gij een hard mens zijt, maaiende, waar gij niet gezaaid hebt, en vergaderende van daar, waar gij niet gestrooid hebt;
25 En bevreesd zijnde, ben ik heengegaan, en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, gij hebt het uwe.
26 Maar zijn heer, antwoordende, zeide tot hem: Gij boze en luie dienstknecht! gij wist, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb, en van daar vergader, waar ik niet gestrooid heb.
27 Zo moest gij dan mijn geld den wisselaren gedaan hebben, en ik, komende, zou het mijne wedergenomen hebben met woeker.
28 Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het dengene, die de tien talenten heeft.
29 Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene, die niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.
30 En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden.

Tot mijn ergernis brak de voorganger de lezing af bij vers 23 dus na de beloning van dienstknecht nummer twee. De arme knecht nummer drie kwam niet aan bod. Nu ik de gelijkenis lees, begrijp ik ook wel waarom. Thema vandaag waren ooms niet geringe cognitieve talenten, die zijn zoon Mathieu even daarvoor had aangestipt met de kanttekening dat zijn vader nooit de gelegenheid had gehad om ze te ontwikkelen. Terecht memoreerde hij dat doorleren en een academische carrière er voor eenvoudige Bladelse jongens niet inzaten in het tijdsgewricht waarin zijn vader opgroeide. Vandaag draaide het om ooms getalenteerdheid, niet de immorele angst van dienstknecht nummer drie om het hem in bewaring gegeven ene talent te verliezen. De 'rekening' van de heer met knecht nummer drie zou mijn oom in een volkomen verkeerd daglicht hebben gezet en werd dan ook wijselijk buiten de lezing gehouden.
Ik begrijp nu ook waarom ik deze parabel nooit goed heb begrepen. Het probleem zit hem in de setting van de gelijkenis in het algemeen en het personage van de "heer" in het bijzonder. De frasen "maai waar ik niet gezaaid heb", "vergader waar ik niet gestrooid heb" en "moest gij dan mijn geld den wisselaren gedaan hebben" kwalificeren hem als een ordinaire durfkapitalist die van zijn knechten verlangt dat ze met de talenten die hij ze laat beheren de financiële markten opgaan met alle risico's van dien. Vandaag de dag staan venture capitalists, private equity en de hele financiële wereld in een dermate slechte reuk dat ze nog maar moeilijk kunnen figureren in christelijke metaforen. In Mattheus' tijd was dat kennelijk anders. Als je wilde uitleggen dat God van je verwachtte dat je je talenten benutte dan kon je je probleemloos bedienen van een metafoor die ontleend was aan de wereld van woekeraars en speculanten.**
Moeilijk is ook het woord "talent". Ik mag dan van kinds af aan hebben begrepen dat het niet betekent wat het lijkt te betekenen, namelijk begaafdheid of aanleg of aangeboren vaardigheid of iets van dien aard maar gewoon geld, verwarrend blijft het wel. Zoals "handelde" in vers 16 ongetwijfeld niet "deed er iets mee" betekent maar gewoon "dreef er handel mee", "ging ermee naar Beursplein 5". Waarom dan steeds gesproken over talent? Als het gaat om geld waarom het dan ook niet zo genoemd?*** En het wringt ook: geld stinkt en doet het slecht in bijbelse parabels, ook al, en misschien nog wel slechter in mijn jeugd.****
En als je dan denkt de context verklaard, de misverstanden benoemd en de parabel na veertig jaar alsnog geduid te hebben voor het eertijds onbevredigde kind dan is daar vers 29: "Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene, die niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft." Probeer dat maar eens te interpreteren als: 'een iegelijk die zijn talenten benut, zal beloond worden en een iegelijk die dat niet doet zal zelfs het ene talent dat-ie heeft ontnomen worden.' Waar er toch lijkt te staan: Ik maak de rijken rijker en de armen armer. 
En natuurlijk heb je ook gewoon te doen met die arme nummer drie. Veel meer dan in de andere twee herken je je in hem: hij denkt het goed te doen en doet het precies verkeerd. Hij is de schuldeloze stakker die we ons allemaal wel eens voelen.
Nee, het is een lastig parabeltje, dat de pastoor en meester Van de Put indertijd misschien maar beter van het curriculum hadden kunnen afhalen.


 * de tekst is genomen uit de vertaling van de protestanten, mijn favoriete.
** Wikipedia spreekt overigens van 'werkgever' en van 'investeren' in plaats van speculeren; misschien is gebruik gemaakt van een andere vertaling.
*** met een mooi zeventiende-eeuws equivalent weliswaar, het moet wel leuk blijven. Wie niks heeft met de statenvertaling en archaïsch Nederlands, kan zich misschien bedienen van modern boekhoudkundig slang: "Knecht nummer één gaf hij 5K, knecht nummer twee 2K en knecht nummer drie 1K".
**** met de parabel van de farizeeër en de tollenaar ging het bijvoorbeeld ook al mis. Als kinderen waren wij zo gebiologeerd door de astronomische absolute waarde van de gift van de farizeeër dat we de relatieve meerwaarde van die van de tollenaar volkomen over het hoofd zagen. Alleen Piet Schilders wist het.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten