zaterdag 31 augustus 2013

Aanstaande geschiedenis



Netersel, 22 Nov. '84
Amice!

Toevallig vernam ik heden morgen, dat U dezen avond in onze 'stad' komt. Gaarne zou ik f 20 voorschot op het 4e kw. hebben, daar ik met het oog op de aanstaande geschiedenis ten mijnent, die elken dag kan voorvallen, geene voldoende contanten bezit en dus vast zou kunnen zeilen. Zou U mij nog eens voor de zooveelste maal genoegen willen doen, genoemde som tegen ontvangbewijs mede te brengen?
Steeds tot wederdienst bereid.
Na onze groeten
TT
J.T. Arntz
J.T. Arntz was Johannes Theodorus Arntz, onderwijzer te Netersel, de aanstaande geschiedenis Wilhelmina Regina.
Geadresseerde was gemeentesecretaris Coolen.








Naar Amerika!

In juli 1904 kondigde het Handelsblad een aantal nieuwe uitgaven aan, waaronder deze:


De leden van de Vereeniging ter Bevordering van Christelijke Lectuur kregen het gratis toegezonden (maar betaalden dan ook VIJF gulden sjaars, waarvoor zij voor minstens TIEN gulden boeken ontvingen; hoe dat precies zat moet ik nog eens uitzoeken). Een tweede druk verscheen bij Daamen in Rotterdam (1909), met platen:


Een derde of vierde druk verscheen in 1914 ('voor meisjes'), de vijfde in 1916. In 1917 werd het aangeprezen als kerstcadeau (in Amerika):


Een zesde druk verscheen pas negen jaar later (1925), waarna een nog veel langere tijd niks, tot 1950 namelijk, toen bij Zomer & Keunings te Wageningen een vertaling-bewerking van het boek verscheen door Diet Kramer (met een voorwoord derzelve en illustraties van Annelies Kuiper) en het was de blijde herinnering aan déze editie die mevrouw Teunis-Bootsma in 1957 deed besluiten er de Bibliotheek van gesproken boeken mee te openen (Stichting Bracelath) ten behoeve van de blinde medemens:
Dat was m'n lievelingsboek. (..) Ik wilde het zo móói mogelijk lezen, maar wat heb ik me die eerste keer vaak vergist!" Mevrouw Teunis vertelt dat ze na verloop van tijd leerde om twee tot tweeënhalf uur lang achter elkaar te lezen, zonder een fout te maken. 'Zodra je hardop gaat lezen, merk je dat in elke stijl een bepaald ritme zit; na tien bladzijden heb je de 'maat' te pakken en dan gaat het.

In 1989 dook het boek nog een keer op in de rubriek Met raad & daad van het Nederlands Dagblad:


Dat mevrouw Atwater Mason een boek zou hebben geschreven over cowboys, lijkt me onwaarschijnlijk. 

Ik had dit allemaal niet geweten, als ik op 18 augustus (zondag) niet naar Stevensweert was gereden (en bijna wás ik niet naar Stevensweert gereden, vanuit Beuningen, omdat de TomTom aangaf dat het 130 kilometer was en ik maar op de helft had gerekend en 's morgens al van hier naar B. was gereden met Pleun cum koffer en fiets; zij heeft de studeergerechtigde leeftijd bereikt en ging in Nijmegen deelnemen aan de introductieweek) en daar het boek Een half jaar in Amerika niet had gevonden, het verslag van Henriëtte Kuyper (H.S.S.) van haar reis door Amerikaland in 1905/6. Ik had aanvankelijk ook niet door dat ze een dochter was van Abraham Kuyper.


Ze was daar in Amerika op uitnodiging van de schrijftster van de Lelie, die ze in het voorjaar van 1900 hier in Nederland had bijgestaan in haar research voor het boek. Samen waren ze archief en bibliotheek afgegaan, er was vriendschap van gekomen en een staande uitnodiging om naar Amerika te komen. Mevrouw Atwater Mason had er vaak op aangedrongen en in de nazomer van 1905 had Henriëtte gelegenheid.
Baedeker was mee: ze was gelogeerd bij mevrouw Atwater Mason in Rochester, bij vriendinnen van mevrouw Atwater Mason in Rochester en elders en bij eigen vrienden en bekenden én onbekenden, het regende invitaties, die haar in plaats van Baedeker 'ten gids strekten', zo begint ze haar verslag, maar Baedeker was wel degelijk mee. Ze citeert er geregeld uit. En ze had zich grondig voorbereid. Uit haar voetnoten valt het volgende huiswerk te reconstrueren:

- Tutein Nolthenius, R.P.J., Nieuwe Wereld. Indrukken en aanteekeningen tijdens een reis door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. 1900. Tutein Nolthenius was ingenieur bij achtereenvolgens de spoorwegen en de waterstaat. In 1909 stapte hij uit het familiebedrijf omdat 'deze werkkring hem geen bevrediging schonk'. Hij ging wonen in Zwitserland, reisde van daar van hot naar haar (voor de lol wel te verstaan, niet beruflich of op en neer haar hier of zo; neenee, de wereld rond; hij zal een voorzaat zijn geweest van de latere voorzitter van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Welstand) en zond een bonte verzameling artikelen de wereld in, handelend over van alles en nog wat, zoals ook zijn Nieuwe Wereld dat deed: 'Het boek bevat, naar Nolthenius' aard, allerlei schetsen over land en volk, over negers, Indianen en Mormonen, beschrijvingen van bezoeken aan scholen, bibliotheken, universiteiten, fabrieken, technische werken en aan het Yellow Stone Park.' Het sprak tot de verbeelding indertijd, omdat je voelde 'dat hier een begaafd man aan het woord was, een man met een oorspronkelijken kijk op wat hij zag en die zijn denkbeelden op frissche en goed leesbare wijze wist voor te dragen.'

- Münsterberg, Prof. Hugo: Die Amerikaner. 1904. Duits psycholoog, vanaf 1892 verbonden aan Harvard. Zijn boek is niet vertaald. Geen recensies ook. Hier en daar wel aangehaald:
Ik geloof, dat het meest in den Amerikaan te bewonderen is, wat Münsterberg noemt de “Selbstbetätigung”, Selfmade-men. Het zelf doen heeft den Amerikaan omhoog gebracht. Ik neem aan, wat Münsterberg uitvoerig betoogt, dat de Amerikaan niet werkt om het geld, maar om het genot van ’t werken. Men verwijt den Amerikaan z’n eindelooze jacht naar den dollar en begrijpt niet, dat het de strijd zelf is, die hem lokt. Hier spreekt wel zeer duidelijk ’n echt Germaansche karaktertrek: slechts het streven is schoon. Wat bereikt is, heeft voor den Germaan geen waarde meer. Een land, waar de werkzaamheid in die mate ten troon is geheven, moet wel in den oeconomischen strijd de zege behalen (Telegraaf, 6 mei 1905)
- O'Rell, Max: Jonathan and his Continent. 1889. Max' echte naam luidde Louis Paul Blouet. Frans journalist, ook leraar, werkzaam in Londen. In 1883 schreef hij John Bull and his Island, 'a book of sketches about England'. Het boek werd een bestseller, Louis Paul ging reizen en paste hetzelfde recept ook elders toe. Hoe Jonathan zich verhoudt tot Amerika, weet ik niet. Een paar jaar later verscheen ook nog A Frenchman in America. Vertalingen heb ik niet kunnen vinden. 'Het intellect', verklaarde hij na terugkomst uit Amerika aan de Engelse Pall Mall Gazette, 'van Frankrijk en Engeland is als 't ware geconcentreerd in een paar vierkante mijlen van Parijs en Londen; maar het intellect van Amerika bloeit te Philadelphia zoo goed als te New York en te Boston zoo goed als te Washington.' Waarmee maar gezegd wil zijn, dat hij zowat hetzelfde parcours lijkt te hebben afgelegd dan Henriëtte na hem zou doen.

- Jules Huret: En Amerique, 1904. Frans journalist. Het verslag van zijn reis naar Amerika verscheen in twee delen: De New-York à la Nouvelle-Orléans en De San Francisco au Canada. De door Henriëtte meest geciteerde. Zo bijvoorbeeld als ze - op de terugreis, op de bijna lege Majestic en bij miserabel weer, haar oordeel velt over het land waar ze zojuist vandaan komt:
Evenals er twee wel onderscheiden partijen in Amerika zijn, evenzoo zijn er twee groote klassen menschen, die in de oogen der Europeanen niet dezelfde sympathie wekken. Ik wil hier spreken over den ouden Amerikaan en den jongen Amerikaan. De 'oude Amerikaan' is de intelligente Yankee, voorzichtig, redeneerend, afstammeling van de eerste pioniers, die naar Amerika gekomen zijn met een ideaal van vrijheid en vooruitgang, en die er op uit zijn van hun volk niet alleen een rijk en welvarend volk te maken, maar ook een groot en edel volk. De andere, die ik den 'jongen Amerikaan' zal noemen, om slechts het verschil aan te duiden, gekomen lang na den eersten, heeft slechts in 't vizier: zaken doen, materiëele uitbreiding, veroveringen.... Hij is slechts net genoeg vroom gebleven, om zich niet te schande te maken. Hij heeft geen ander doel dan altijd rijker worden en de verovering der wereld.'
Europese immigranten van laag allooi, volgens Henriëtte, dollarjagers, 'sukkels en schurken'. 

- Fridolin Marinus Knobel: Dwars door het land van Roosevelt. 1906. Nederlands diplomaat die in 1901 moest vluchten uit China en tijdens zijn lange reis naar huis onder andere Amerika aandeed. Zijn boek heette 'aangenamer en degelijker' Hollandsche Revue te zijn dan:

- Hendrik P.N. Muller, koopman, publicist en diplomaat (vrijbuiter dus = ongelijk aan: minister, kamerlid of wetenschapper), die in 1905 het licht deed zien: Door het land van Columbus: een reisverhaal, een titel die hij al vooraf had laten gaan door boeken over Afrika en die nog gevolgd zou worden door reisverslagen over de Filipijnen en omstreken en Spitsbergen.

- James Bryce: The American Commonwealth, 1888. Wetenschapper, kamerlid, Engels. Zijn boek: hét standaardwerk over Amerika. 1907. In Henriëttes verslag overigens maar één keer vermeld, dan namelijk, als ze het heeft over een protest van Amerikaansche vrouwen tegen de veelwijverij der Mormonen, bijzonderlijk die van senator Smooth. Protesten van vrouwen, voelt ze zich gedrongen te melden, met verwijzing naar Bryce, zijn in Amerika aan de orde van de dag.

- James Fullerton Muirhead: The Land of Contrasts. 1898. Weinig over kunnen vinden. Droeg bij aan de Engelstalige uitgaven van Baedekers gidsen en ook aan de Encyclopaedia Brittannica. Iedereen die een boek schreef over Amerika, wijdde een hoofdstuk aan de Amerikaanse vrouw, beweerde hij in het zijne volgens Henriëtte. Voor haar aanleiding om hetzelfde te doen (één meid, zelf meehelpen en volop deelnemen aan het publieke leven; kom d'r maar es om in Europa), alsof ze er tot aan bladzijde 375 over heeft gezwegen.

Verder las ze het boek over Theodore Roosevelt van Jacob A. Riis (1904), Deens emigrant-journalist (vrijbuiter), die ook de New Yorkse sloppenwijken fotografeerde; George Maeterlinck's La vie des abeilles, op de boot terug ('een heerlijk boekje, zoo men alleen de beschrijving van het leven der bijen geniet, en de philosophische beschouwingen van den schrijver - die wel met de natuurverschijnselen, die hij ziet, maar niet met wat God geopenbaard heeft rekent'); het boek Naar Amerika, van ene Ch. Wagner, een onbekende voor mij; verscheen in 1906 bij Tjeenk Willink in Haarlem. Henriëtte hield van Emerson, Longfellow, Thoreau, Hawthorne en Louisa May Alcott*, die nooit de moraal uit het oog verloren:
Het is voor Amerika een onschatbaar voorrecht geweest, dat de scheppers van zijn letterkunde - met uitzondering van den dichter Poe - èn in hun leven èn in hun werken, wat ook overigens hun beginselen zijn geweest, zich afstammelingen hebben getoond der oude Puriteinen, voor wie het leven naar Gods gebod heilige roeping was. In dit opzicht gaapt er een diepe klove tusschen de Fransche en de Anglo-Saksische letterkunde.
Ik vind Henriëtte de lange reis naar Stevensweert de moeite wel waard geweest. Neem een metafoor als deze:
(..) de Amerikaan (maakt) een hooger procent van zijn leven dan de Hollander. Zij hebben beide hetzelfde kapitaal, maar stelt de Hollander zich al heel spoedig tevreden met 3 à 4% rente, de Amerikaan maakt minstens 6%, en geniet als een gelukkig kind van zijn leven. Hij heeft een instinctmatigen afkeer van al wat dit levensgeluk voor hem en anderen schaden kan, en betracht mer ijver en vreugde al wat dit levensgeluk vermeerderen kan. Hieruit (..) verklaar ik dat verkwikkende gemis aan ongunstige oordeelsvellingen over afwezigen, dat mij voortdurend (..) treft.
Ze is kritisch over de open houding ter zake religie die het protestantsche broedervolk aan de dag legt. Het echt Amerikaansche credo 'hoe meer zielen, hoe meer vreugd', heeft weliswaar zijn pro's, maar qua godsdienst haal je op die manier wel van alles en nog wat binnen, met alle risico's voor de Heilige Dogma's van dien:
Ik hoor er (in de Cornell Universiteit - Hesp.) een uitstekend redenaar, die met zeer ware en mooie opmerkingen begint. In gloeiende termen gewaagt hij van den zin tot vereenigen en verbroederen, die thans Christenen zooveel nader tot elkaar brengt. Maar aan 't slot dient hij ons nog even een kleine vermaning toe, dat in die algemeene broederschap nog niet zijn opgenomen.... de modernen. Dat die het toch ook zoo 'goed meenen' en zoo veel 'goed doen'.
Dat is een der adders, die hier onder 't gras schuilen. In den hartstocht tot vereenigen ziet men eerst kleine, dan groote beginselverschillen over 't hoofd.
Het is goed, muren af te breken, die menschenwerk zijn, maar wee de hand, die zonder oordeel des onderscheids ook grenzen ontbloot, die God bevolen heeft in stand te houden en te bewaken!
Ze heeft hier overigens niet het oog op atheisten of dat soort lui. Ze bedoelt types als vroeger onze van Dissel:
Om echter dit verschijnsel geheel juist te beoordeelen, moet men niet uit het oog verliezen, dat het modernisme nu in Amerika nog is, wat het een veertig jaar geleden bij ons was, een idealistische, ernstig-religieuze strooming, die in Bijbelkennis, in gebruik van orthodoxe uitdrukkingen, in een dwepen met het Christelijk ideaal, in belijdenis en levenswandel , de bron waaruit zijn voortkwam nog toont en eert, en niet zooals bij ons verzandde in een dor intellectualisme, dat vanzelf uitloopt op een paganistisch pessimisme.
Op geestelijk gebied gist in het jonge Amerika na, wat in het oude Europa uitgegist heeft.
Al trekt ze hoofdzakelijk naar kerken, scholen, universiteiten, musea, bibliotheken, recepties (waaronder een van president Roosevelt), tijd voor het andere is er ook:
Wat mij bijzonder treft, is het onafhankelijke gedoe der winkeljuffrouwen. Geen sprake van een groet bij binnenkomen of heengaan. De zaak is er veel te druk, het aantal koopers en koopsters veel te groot voor. Op 't oogenblik, dat ge iets uitzoekt of koopt, staat ge met de winkeljuffrouw in een verhouding van zaken-doen. Zij is beleefd kort-en-bondig tegen u; van u verwacht zij blijkbaar 't zelfde. Van de hoffelijkheid en vriendelijkheid der Parijsche of Brusselsche winkeljuffrouw geen spoor - evenmin van de dikwijls voorkomende bokkigheid of zeurderigheid der Hollandsche. De Amerikaansche vertoont een eigen type; is men er eenmaal aan gewend, en weet men hoe met haar om te gaan, dan vind ik haar bediening een zeer prettige.
Zelfs is er tijd voor football:
Als de hoop zich weder in zelfstandige lichamen heeft opgelost, blijven er wel eens een of meer spelers bewusteloos op den grond liggen. Emmers met sponsen staan gereed, om de slachtoffers weer bij te brengen.
Barbaars vindt ze het en is daar met geen redeneren van af te brengen. Eerlijkheidshalve wijst ze er wel op dat 'in Amerika een ander soort football wordt gespeeld dan in ons land'.

Tenslotte dit: in Philadelphia bezoekt ze Louis F. Benson, een bekende van haar vader, Princeton-graduate en op dat moment 'minister' bij de Presbyterian Church of the Redeemer in Germantown. Benson was dé autoriteit op het gebied der hymnologie:
Zijn bibliotheek is allermerkwaardigst. Ten eerste om den bouw. De kamer is rond en zoo hoog, dat zij ruimte heeft voor een boeken-galerij, die boven langs den geheelen muur loopt. Een uitbouw is aangebracht toen de kamer te klein bleek voor het steeds wassend boekental, daar zij geheel bestaat uit gezangboeken en litteratuur daarover. De bibliotheek bevat een verzameling van 5000 verschillende gezangboeken, uit allerlei landen en allerlei tijden. Mijn gastheer toonde mij enkele zeer kostbare en zeldzame exemplaren. Ik zocht gauw naar Holland, dat gelukkig een flinke ruimte besloeg. Alleen ik miste de laatste uitgave onzer psalmen, gezangen, formulieren en liturgie, uitgegeven door Dr. L.F.L. Rutgers**.
Ik had later het genoegen Dr. Benson een exemplaar te kunnen zenden.

 ***



* ik ook en ik zou ook naar Concord en niet naar San Francisco gaan
** ik denk deze:
De berijmde Psalmen, met eenige Gezangen, in gebruik bij de Gere­for­meerde Kerken in Neder­land; alsmede hare Formulieren van Eenig­heid, met de drie oude Geloofs­be­lijdenis­sen, en hare Li­turgie, met het Kort Begrip en den Zie­ken­troost. Naar den door die Kerken vastge­stelde tekst, uitgegeven door F.L. Rutgers, onder medewerking van H. Bavinck en A. Kuyper, Middelharnis 1897.
*** In zijn recensie van het boek, verbaast Frans Coenen zich over de tolerantie die Henriëtte betracht ten aanzien van de oppervlakkigheid in het Amerikaanse godsdienstig leven – had-ie niet verwacht van een calvinist. Die verbazing is zo intens, dat hij roomser lijkt dan de paus! Terwijl ik me hem herinner – van de universiteit - als een goddeloze naturalist. 
Hij breekt de staf over de arme Henriëtte:
Ik bemerk echter mijn hoofdbezwaar tegen dit boek tot het laatst bewaard te hebben. Het is onderhoudend en goedgeschreven, zeer zeker; er is vaak scherp en met ruimen blik opgemerkt, maar heeft de schrijfster - zij, de Calviniste - zich nergens gestooten aan den algemeenen aard der beschaving, die zij vond? Niet in eenig onderdeel, maar overal, zelfs en bovenal in den godsdienst? Zij die weet dat de Vreeze des Heeren het beginsel aller wijsheid is, dat alles van Hem behoort uit te gaan om tot Hem weder te keeren (om naar haar trant te spreken) heeft zij waarlijk gevonden, in de kringen waar zij verkeerde, dat dit zoo was ? Als ik haar boek lees, als ik vooral het zeer goed en helder geschreven hoofdstuk over der Amerikanen godsdienst lees, dan verbaast het mij hoe zij niet heeft gemerkt, dat hier overal het gedachtelooze dierlijk-lustige, dwz. ongodsdienstige leven triumfeert, dat niet vraagt naar doel of oorzaak van ons bestaan op aarde of indien het dit al doet, onvervaard en lichtzinnig, het middel voor het doel aanziet en den godbdienst verlaagt tot een ijdele poppekasterij.
Hoe is 't mogelijk dat een Kuypers dochter dit niet zag! Wel spreekt zij in 't hoofdstuk over den godsdienst van oppervlakkigheid, van meer breedte dan diepte, doch eindigt met te waardeeren dat de religie zich zooveel beter bij de samenleving heeft weten aan te passen dan ten onzent. Is dit waarachtig als een lof bedoeld? Is het fatsoeneeren van het geloof naar eigen behoefte en lust, dan een bedrijf dat genade vindt in de oogen van een Calvinist? Ik had altijd gedacht: bij dezen minder dan bij eenig mensch! Wat blijft er bij zulk een manier van doen anders over dan het bijkomstige, volstrekt ziellooze, een vage humaniteit, die precies het ideaal der modernen schijnt, maar voor een Calvinist toch wel het hatelijkste moest zijn wat bestaat, juist wijl het geen inhoud heeft ? En waar de schrijfster zich nu bij hetgeen haar het meest ter harte gaat, zoo tolerant betoont, hoe zou het daar mogelijk zijn, dat zij opmerkt dat alle beschaving en ontwikkeling in die zg. intellectueele wereld een verstrooide, onmiddelpuntige, plan- en ziellooze is? IJdele weetgierigheid zonder begrip of doel, in 't leege begeerte naar wat nieuws en wat anders of uit wereldsche conversatiebehoefte. Mej. Kuyper heeft mij ten minste nergens den indruk gegeven, dat het hier om iets meer gaat dan bevrediging eener zeer begrijpelijken, maar ongestyleerden levenslust, dat het hier om waarachtige beschaving te doen is.
Dit niet begrepen te hebben, ontneemt aan haar boek driekwart van zijn verstandelijke en gevoelsbeteekenis, laat er enkel de amusante en détailbelangrijke reisbeschrijving van over.
Henriëtte, concludeert Coenen, heeft zich door mevrouw Atwater Mason cum suis in de luren laten leggen. Zij had er beter aan gedaan 'in alleenigheid' en gelogeerd in hotels, heur Amerikanen te bestuderen. 








dinsdag 13 augustus 2013

Graven en gravinnen

In 1927 deed de Bond van Katholieke Leeszalen onderzoek naar de stand van zaken ter zake de 'Plattelandslectuurvoorziening' in Brabant. Mevrouw Irma Meyer stelde daartoe 200 Brabantse gemeenten de volgende 7 gewetensvragen:
1. Wordt er in Uw gemeente veel gelezen? Wie zijn in hoofdzaak de lezers?

2. Kunt U ons als verzorger der school- of patronaatsbibl het peil schetsen der meest gevraagde boeken? Beperkt zich dit tot Marlitt, Melati van Java, Courths-Mahler enz. of worden auteurs als Benson, Bordeaux, Marie Koenen, Bazin, Marie Gijsen redelik veel gevraagd?
 
3. Is er somtijds vraag naar populair-wetenschappelik werk, of in 't geheel niet?

4. Hoe is de lectuurvoorziening in Uw gemeente? Staat de uitlening geheel op zichzelf of gaat die uit van Patronaat, Vincentiusvereniging of anderszins?

5. Ontvangt U misschien boeken uit een grotere leeszaal of werkt U uitsluitend met eigen boekenbezit? Indien dit laatste het geval is,kunt U dan misschien opgeven, hoe groot dit is? Zijn het uitsluitend romans?

6. Hoeveel boeken worden ongeveer per week uitgeleend?

7. Wordt er voor de geleende boeken contributie geheven? Is de som van dat contributiebedrag aanzienlik genoeg om van tijd tot tijd nieuwe boeken aan te schaffen?
*
114 gemeenten reageerden. Uit de reacties maakte mevrouw Meyer op dat er op het platteland gretig gelezen werd… op de paar plaatsen waar boeken voorhanden waren en dat was jammer genoeg lang niet overal, om niet te zeggen: bijna nergens. Werk aan de winkel kortom, voor de Bond. Opdat niet driekwart van de bevolking helemáál niet zou lezen en de rest veroordeeld zou zijn tot ‘colportage-romans’ over ‘graven en gravinnen’ nadat men zich door het plaatselijke leeszaalbestand had heengelezen.
Het antwoord op vraag twee, de vraag naar de kwaliteit der aangeboden boeken, pakte niet zo heel best uit:

Zevenbergsche Hoek meldt: 'drakenlectuur, Moedersmart, Beatrice de Verstootene, Gravin en bedelares'; in Waspik wordt de 2e groep boeken niet 'gevraagd', maar de eerste wordt 'verslonden', Vught leent 90% No1 en 10% No2 uit. Uit Rijen: 'de meest boeiende romans met liefdesavonturen'; vanuit Kruisland kregen we het volgend tekenend berichtje: 'boeken worden niet gevraagd, alleen verstrekt', dus daar krijgen ze niet eens de gelegenheid zelf te kiezen; in Raamsdonksveer lezen ze 'liefde-, sensatie-, en detective-romans'; en in Prinsenhage 'zuiver katholieke werken met een tendenz'.**
Over Vught, voor alle duidelijkheid: de lectuur daar bestond dus voor 90% uit flutromannetjes (Courts-Mahler) en voor 10% uit literair werk (Marie Koenen). De hoge literatuur van mevrouw M. was katholiek en is grotendeels vergeten.***
Het was ook niet zo dat de plaatsen met de hoogste inwonertallen ook de meeste uitleningen hadden te melden. Integendeel:

Drunen heeft 3150 inwoners, een bibliotheek van 500 banden; er worden slechts 10 à 20 boeken per week uitgegeven. Steenbergen-De Heen (360 inwoners) bezit 100 boeken en leent er wekeliks 40 à 60 uit, Of daar gewerkt wordt!


* Bibliotheekleven, jrg. 13 (1928), p. 66-77. Het gaat hier om het verslag van een inleiding door mevr. M. gehouden op de jaarvergadering van de Bond op 24 juli 1927
** in mevrouw M.'s presentatie helaas geen woord over de situatie bij ons
***
E. Marlitt was het pseudoniem van Friederieke Henriette Christiane Eugenie John (1825-1887). Duits schrijfster van romans over... graven en gravinnen. Ook de (honderden) boeken van Melati van Java (1853-1927; pseudoniem van Nicolina Maria Sloot) misten de diepgang die het bibliotheekwezen volgens mevrouw M. aan de Brabanders was verschuldigd. Hedwig Courts-Mahler gold als de ongekroonde koningin van het lichte spul.



Bazin was Rene Bazin (1853-1932). Antoon van Duinkerken in De Tijd over hem: 'Hij is een braaf romanschrijver geweest, de braafste romanschrijver van Frankrijk. Zijn boeken waren voor devote menschen geschreven en ze eischten niet veel intelligentie, want in tegenstelling tot de Kerkvaders hebben vele hedendaagsche schrijvers, die werken voor het devote publiek, de bedenkelijke overtuiging, dat daar niet bijster veel intellect bij mag zitten. (..) Hij was de schilder van het zuinige familieleven der plattelandsche Franschen (..) Dat leven zag Bazin naïef, en hij vertelde er naïef van, soms een beetje zeurig (..)'
Van Duinkerken vergelijkt hem met onze eigen naïeveling: 'Bazin is voor veel Roomsche menschen over de heele wereld geweest, wat Jan Renier Snieders was voor ons in Brabant: een brave romanschrijver, die vertelde van dingen, welke je reeds wist, maar die je toch graag nog eens hoorde herhalen.' Enig verschil tussen beiden was dat Bazin volgens van D. ‘wat voorzichtiger omging met zijn moedertaal’ (‘gedecideerd slecht proza’).
Met Benson bedoelde mevrouw M. waarschijnlijk R.H. (Hugh) Benson, katholiek priester en zoon van E.W. Benson, zelf aartsbisschop van Canterbury. Overleed in 1914 en schreef vijftien romans.


Henry Bordeaux was ooit bij de paus en overleed op hoge leeftijd in 1963. De Tijd citeerde de literatuurhistoricus René Lalou over hem: ‘dat hij katholiek was in die zin van het woord, die het tegengesteld maakt aan universeel en dat niemand meer dan hij er toe heeft bijgedragen, dat men het begrip streekroman associeert met verveling.’ R.K. Marie Koenen overleed vier jaar eerder, eveneens op hoge leeftijd en heeft zich in deze evenmin onbetuigd gelaten. Marie Gijsen stond in heur en mevrouw Meyers tijd bekend als 'Brabantsche novelliste'.


Wie-leeft

De Anneke hier aan het woord, moet welhaast Johanna Geertruida Talma-Schilthuis zijn. De poststempel lijkt erop te wijzen, dat ze de examens waarvan ze spreekt, heeft afgelegd in Cambridge. Twee jaar eerder studeerde Johanna-Anneke onder Daniël Jones, een vermaard Engels foneet. Dat was dan weer aan het University College of London. Eind december 1926 haalde ze haar akte Engels M.O. (B) in Den Haag. 


Is dat logisch? Kun je Anneke heten als je Johanna heet? En hoezo kwam ze ineens uit Amsterdam? Haar vader, Pieter Willem Schilthuis had een graanhandel in Rotterdam. Die was overigens weer niet gevestigd aan de Mecklenburgstraat maar aan de Heemraadsingel 180. Maar ik bezit een andere, wél naar de Heemraadsingel gestuurde kaart, gericht aan Mademoiselle A. Schilthuis.
Louis Francis Salzman was een amateur-historicus, die het kon doen van een geërfd private income. Hij vestigde zich met zijn vrouw  - Maud Russel - kort voor Johanna-Anneke kwam, in Cambridge en tutored students aldaar. Misschien was zij Johanna-Annekes mrs. Salzman.* Geen idee wie de mr. Sewell  zou kunnen zijn, voor wie Johanna-Anneke zich meende te moeten hoeden.


Dit is wat er staat:
Cambridge, 16 augustus 1923.
De examens zijn voorbij en ze waren heelemaal niet voor de kat, 6 uur in het geheel zijn we geëxamineerd, schriftelijk en mondeling. Van de 160 menschen zijn er 28 opgegaan. Ik heb mijn certificaatjes binnen, ben no. 1 in het fonetiek examen en no. 2 in allebei de andere. No. 1 hierin waren verschillende juffrouwen voor de 2 afdeelingen. (duidelijk dit laatste, hè? Dat komt omdat ik heusch onder de nervous strain geleden heb. Morgen ga ik lunchen bij mrs. Salzman, erg aardig, vriendin, getrouwd, met kinderen, van Rythé. Zatermiddag fietsen met mr. Sewell, een erge vriend van Rythé, die, schrik niet, net zoo knap is als Jaap, Fellow van de University en waarmee ik erg op mijn wie-leeft moet zijn. Ik denk, dat ik Dinsdagnacht overga, met een nacht slapen bij miss Parkinson in Wimbledon er tusschen in. Ik .. college. 
Anneke.
Johanna-Anneke kwam te resideren in Blaricum. Aan het begin van de hongerwinter overleed daar haar 6 weken oude zoontje Aritius Sybrandus, genoemd naar de 'rode dominee' Aritius Sybrandus Talma, vader of grootvader van haar man. In Blaricum gaf ze eind jaren veertig Engelse les aan de Volksuniversiteit. Ze overleed in 1984.**




* Ze scheidden in 1934




woensdag 7 augustus 2013

Just a line


Geschreven staat*:
Mrs Verheyden.Spanjaardst. F82a Middelburg Holland
Just a line to tell you I am still alive. How are you? Hope all is well with you! are you still at Glenfair? Had a letter from the Rev. Frater about his books. I’ll see what I can do for him. The University Library might like to buy that old Bible. of course I must have full particulars. I’ll be writing you a letter very soon.
With ? love E
Veel meer dan dat mrs Verheyden kennis lijkt te hebben gehad aan een boekhandelaar, weet ik er niet over te zeggen. Zou leuk zijn als de reverend Frater deze was**:




* verzonden vanuit Cambridge, 27 mei 1927
** 6 juni 1941



dinsdag 6 augustus 2013

Tobben en nog eens tobben

Heb twee weken vakantie en besteed die hoofdzakelijk aan verbetering der huizinge. Tobben. Handen rauw van de terpentine. Overal in huis verflucht. Het schuurtje is nu zó wit dat ik overweeg om er de heilige Hubertus op te schilderen. Het weer is goed, alle avonden buiten met de biografie van Bennet en de muziek van afwisselend Antillianen, Polen en studenten. De laatsten currently aan het BBQ'en op hun plat-dak in de Korenbloemstraat, aan mijn kant wel te verstaan. Godzijdank zie ik ze niet. Het schuurtje staat ervoor. Het mijne.
Deze vond ik zondag in Deventer op de boekenmarkt. Ik zei 'het gaat me om de tekst'. 'Grappig', de meneer, 'ze zoeken allemaal wat anders.' Een man met een Amsterdams accent had een boek over Dommelen. 'Da's Brabant', zei-d-ie, toen ik het uit de rij nam. 'Ik weet het', ik. Grappig dat-ie dat wist. Ik had het boek nog nooit gezien en dat is langzamerhand opmerkelijk.


Ik heb er maar vier gekocht, prentbriefkaarten. Ik had er nog meer willen kopen maar was na de boeken zo moe* dat ik maar naar huis ben gegaan. Kwam moeilijk de stad uit en had zo'n dorst dat ik gestopt ben in Wilp bij cafetaria De Pitstop
Dit is wat er staat:

M. Gladbach, 19-8-31 
Mevrouw
Lena Ludwig
apotheek roode kruis
**
Amsterdam
Haarlemdijk 104
 
Lieve Lena, K’heb wel aan je verjaardag gedacht maar kon niet tot schrijven komen het is hier tobben en nog eens tobben. Friedel is nu gisteren in het ziekenhuis gegaan en daar het huis gesloten, was er weer eenige weken, het kind is nu bij ons, als ook Lotti uit Keulen, Paula liegt in Keulen met maag geschiedenis – Paul is op het land bei Familie. Ulla is sedert een week in Bad Bertrich en hebben Ulla en ik de handen vol om alles na te gaan – als wij een beetje tot rust komen zal ik je meer schrijven – ook hier is het veel slecht weer jammer voor de kinderen. Dag! veel liefs voor je allen je Beppie


Friedel's huis is dicht vanwege int hospitaal en Friedel's kind is bij Beppie. Ik denk dat Beppie is Duitse al is de naam wel erg Nld. Lena Ludwig is dan weer erg Dld, waarom dan in het Nld? Bad Bertrich is in de Eifel, nabij Cochem. K'heb is leuk. Ik hoor daarin: I'hab.


* 3x retour de IJssel over met het pontje. Eerste keer heen om 07.00 uur, laatste keer terug om 15.30 uur. Meer ingeslagen dan ik verwacht had. Was er nog nooit geweest.
** roode huis?