donderdag 30 mei 2019

Verloren molen

Wat nooit, maar dan ook helemaal nooit in me opgekomen is, is dat er nog een andere...
Ik bedoel, ik had ook kunnen denken...
Had net zo goed gekund, toch?
Als er een andere Molenstraat was, en daar ging ik immers van uit, waarom dan ook niet een andere...
Als er een andere Molenstraat was, waarom dan niet ook een andere...
Millum Heopurdum.
Heeft iemand daar wel eens in de grond gekeken?

woensdag 29 mei 2019

Verloren hoek

Dat een straat een haakse bocht kon hebben, ging er bij mij als kind niet in. Als het ging over dat deel van de Molenstraat waar de speeltuin was en Annemieke Lepelaars en mijn tante Anneke woonde, ging het voor mij over de 'andere Molenstraat'. Ons deel van de Molenstraat zal men wel te kort gevonden hebben om recht te doen aan de grootheid van de molen, zo redeneerde ik en dus hebben ze er nog een straat meer naar vernoemd.
Van de week betrapte ik me erop dat ik het nog steeds zo zie en zeg en schrijf: de andere Molenstraat. Het heeft zich als een winkelhaak vastgezet in mijn hoofd, dat andere.

dinsdag 28 mei 2019

Leerlingenvervoer

Deze gooi ik er even tussendoor voor mijn trouwe lezeres mevrouw A.S., in de wetenschap dat dit verhaal aan de levens van mijn overige vier lezers bitter weinig toevoegt. U kunt het gevoeglijk overslaan. Mevrouw S. daarentegen zal eruit kúnnen en naar ik aanneem ook wel wíllen constateren, dat het met dat hele godvergeten leerlingenvervoer altijd al een kutzooi is geweest (hiermee is overigens ook de nogal saaie titel van dit verhaal verklaard: mijn andere lezers zullen een stuk met een dergelijke kleurloze titel niet eens wíllen lezen. Mevrouw S. daarentegen ís van het leerlingenvervoer en zal er door gegrepen worden, hoezeer ze door de week ook kankert óp dat leerlingenvervoer). Exit lectori alteriori dus.



Hoi Anja, ik zal het even uitleggen. Hoewel hier tot twee keer toe de naam van even zoveel vergeten, met een liggend streepje (dat zal de oude Loonseweg wel wezen) aan elkaar vastgeketende dorpjes in de Kempen valt, is het fragment genomen uit het verslag van de op 19 april 1940 (op de valreep van de vrede dus) gehouden vergadering van de gemeenteraad van het ver voorbij de einder gelegen Budel. Hoe zit dat? Belangrijk is dat je je realiseert dat het hier gaat om twee protestantse scholen (wat ook belangrijk is: het relevante deel van het bericht begint pas bij de regel "Ook aan een verzoek enz."; wat daarvoor staat gaat over iets anders, een Budelnaar die het aan zijn prostaat had en zich niet door de Budelse dorpsarts in zijn ballen wilde laten knijpen. Hij was naar Soerendonk gegaan omdat de dokter daar het beter kon. Hij meende ook financieel voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen dus diende hij bij zijn gemeentebestuur een verzoek in voor vergoeding geneeskundige hulp. In de raad leidde dat tot een heftige discussie. De socialisten (ongetwijfeld) meenden dat een man het recht had om zich daar en ongeacht waar hij er meeste heil van verwachtte in zijn ballen te laten knijpen; de confessionelen vreesden evenwel dat er een precedent geschapen zou worden en nog voor het uitbreken van de oorlog het hele mannelijke volksdeel van Budel in Soerendonk op de stoep zou staan. In het geding was hier de lokale bijstandspraktijk, die voorschreef dat je naar de Budelse dokter ging als je in aanmerking wilde komen voor een Budelse voorziening, of die er nou iets van kon of niet) - nou ben ik even de weg kwijt, wacht even hoor, ah ja, protestantse scholen. De een stond kennelijk in Heeze (mij niet bekend, kom daar nooit), de andere in Hapert (mij heel goed bekend, was daar van de week nog). Met de 'school te Hapert' wordt de drie maanden daarvoor feestelijk geopende 'Marnix-van-Sint-Aldegonde'-school bedoeld, ook wel de 'Marnix' genoemd, later, en de 'Streekschool' omdat op de school protestantse leerlingen uit de streek Hapert-Hoogeloon-Casteren-Eersel-Bladel terecht konden. Zo'n school was hoog nodig geworden na de invasie van de paters in het onderwijs in die streek. Jannie, lezeres nummer drie, die ik zojuist de lectuur van dit bericht heb afgeraden en die nu dus koffie aan het zetten is, heeft er op school gezeten, een paar jaar later. Zo feestelijk als indertijd de opening was, met toespraken van predikanten en burgemeesters, zij het zonder de gebruikelijke serenade van de harmonie (kende geen protestantse liedjes waarvan er godbetert toch zat in omloop waren), zo roemloos was de ondergang van de school, een paar jaar geleden. Het zou verleidelijk zijn om hier te melden dat ze alsnog is overgenomen door de paters maar zo is het natuurlijk niet. Niet alleen de Marnix, ook de paters zijn uit het straatbeeld verdwenen en vervangen door smartphones, e-bikes en blote benen. Als we nu nog paters hadden, zouden ze niet weten hoe ze snel ze zich uit de voeten moesten maken naar de missie. Nonnen ook.
Mag ik even wraak nemen: het falen van de Marnix is het falen van het mannetje M. op wie ik spuug en nederzie.
Protestants dus. Een vervoersvergoeding voor leerplichtige leerlingen was in die tijd een protestantse aangelegenheid. De roomse jeugd had op elke straathoek een school. Om een voorbeeld te noemen: als je jong was in de Molenstraat in Hapert, ging je naar school in de andere Molenstraat omdat je eigen Molenstraat nog een zandweg was en er dus geen school gebouwd kon worden. Er stond ook nog maar één huis, dat van mijn opa Leijten namelijk en hoewel die beslist graag een school naast zich had gehad, heeft-ie dat nooit voor elkaar gekregen. Hij had de pech dat hij de verkeerde opa was. Als-ie mijn opa Brekelmans was geweest, de onbenoemde (in de republikeinse-variant-betekenis van 'ongekroonde', 'niet met keten behangen') burgemeester van ons dorp dan had de Molenstraat vol met scholen gestaan.
Ik merk dat ik hier de logica geweld aan doe: als je jong kon zijn in de Molenstraat en niet bij je opa woonde, moeten er twee huizen hebben gestaan. Tenzij je er rondhing of dakloos was. Oudere mensen zullen ontkennen dat ooit te hebben gedaan of te zijn geweest. Arm ja, dakloos nee. Stel je voor zeg.
Goed. Ik lul er omheen. Deels is dat omdat ik eigenlijk niet weet hoe het precies zit met dit krantenbericht en die bekentenis zo lang mogelijk wil uitstellen opdat er weer eens een lapke tekst de deur uit kan en deels omdat ik door de week voortdurend in situaties verkeer waarin ik alleen maar ja en amen kan zeggen. Een mens wil zich wel eens uiten.
Ik denk dit. Die Verhoeven woont in Budel (shit, lezer nummer twee, bedenk ik ineens, is ook een Verhoeven; had ik hem nou maar niet de kamer uitgestuurd dan had ik het hem kunnen vragen) en het kind in Hoogeloon. Zal wel hebben ingewoond bij familie, vreemd natuurlijk maar kennelijk tot tevredenheid van Verhoeven. En let wel, de Marnix-school was een goeie school, die behalve een regionale functie, ook enige regionale vermaardheid bezat. Hij rekent de raad voor dat als het kind in Budel zou komen wonen en in Heeze naar school zou moeten, de vergoeding hoger zou uitvallen dan wanneer het van Hoogeloon naar Hapert zou reizen. Dat zou best eens kunnen kloppen. Van Hoogeloon naar Hapert was het maar één liggend streepje. Sterker nog, de afstand tussen de twee dorpen was zó gering - en daar gaat Verhoeven de fout in - dat er helemaal geen vergoeding werd verstrekt! Dat was de wet. Je kent dat wel: de passer op de neus van de leerling en draaien maar. Ik vermoed dat de kleine Verhoeven uiteindelijk weer terug is gemoeten naar Budel en school is moeten gaan te Heeze omdat het aan de goeie kant van de passer lag en Verhoeven daar wel een vergoeding kreeg. In Budel dus. Niet in Heeze.
Ik wil maar zeggen: troost je, vroeger was het echt niet anders of beter.
Voor die kleine Verhoeven moet het ook kut geweest zijn. Hoogeloon te moeten verlaten.



zaterdag 11 mei 2019

Passie voor erfgoed

Iets wat ik gisteren las in de pantry bij de koffie-automaat, op mijn smartphone. Een stuk in de digi-Groene van een leraar Nederlands met een afkeer van het woord 'passie'. Hij citeert een personage uit Otmars zonen: "Het woord passie vond hij kitsch, dweperig, en bovendien zelfgenoegzaam - alsof het een verdienste was, je ergens voor interesseren - hij zou het p-woord nooit in de mond nemen." En de leraar vervolgt: "Daar komt bij dat jongens en meisjes die tegen de jongvolwassenheid aanschurken niets zo gênant vinden als grote mensen die over hun passies uitweiden. Ze dulden het nauwelijks van zichzelf en dat zal er mede de oorzaak van zijn dat het woord saai hun in de mond is bestorven. (..) Saai is precies het goede woord om een overdosis bevlogenheid uit ongewenste hoek op afstand te houden en tegelijkertijd duidelijk te maken best wel iets gewend te zijn als het om ervaringen op de grens van het zegbare en het onzegbare gaat. Daar tussenin ontstaat een ruimte om te groeien die zo intiem is dat niemand er mee te maken heeft."
Ik vraag me af of wat hier over jongeren en literatuur wordt beweerd, niet ook geldt voor jongeren en erfgoed. Is het niet gewoon onze valkuil - en niet alleen de onze - dat we menen onze passie te moeten overdragen?