“...
hoe aardig en eenvoudig het daar ook tusschen de bomen ligt”
De laatste jaren van het protestantse kerkje in Hapert
Aan de Oude Provinciale Weg in
Hapert, tussen de al lang verdwenen boerderij
van Van Heijst (later Verhoeven) en de tegenwoordige Poort van Brabant, heeft tot
kort na de oorlog een protestants kerkje gestaan. Het lag wat verscholen tussen
de bomen en het torentje reikte niet zo heel erg hoog, vandaar dat het niet zo in
het oog liep. De laatste decennia van zijn bestaan was het ook niet zo’n lust
vóór het oog: het werd al lang niet meer gebruikt (voor het laatst in 1914, toen
er een dienst werd gehouden voor de gemobiliseerde en hier gestationneerde
militairen) en door de eigenaar, de Hervormde Gemeente Bladel-Hapert, werd het
ook niet meer onderhouden. Het takelde
zienderogen af.
In 1939 besloot de kerkeraad om
het maar te slopen en de grond van de hand te doen.
Dat bleek makkelijker gezegd dan
gedaan.
Monument
In de zomer van 1927 maakt een
medewerker van het Rijksbureau voor de
Monumentenzorg een rondgang door de Kempen. Hij is bezig met een
inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en één daarvan is het
oude protestantse kerkje in Hapert. Vier jaar later verschijnt de vrucht van
zijn arbeid, deel 10 van de Voorloopige
Lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Het kerkje
staat erin. Vanaf dan is het een ‘voorloopig rijksmomument’, omschreven als
“een driezijdig gesloten zaalkerk, met een torentje op het dak." Die
monumentenstatus zal niet zonder gevolgen blijven.
Kipmulder
In het voorjaar van 1940 wendt
kerkvoogd Hendrik Kipmulder zich tot
het provinciaal kerkbestuur in Den Bosch met het verzoek om het oude kerkje te
mogen afbreken. Er is sinds mensenheugenis geen dienst meer in gehouden en het
verkeert in niet al te beste staat: het “staat zoo gezegd als een vervallen
gebouw langs den provincialen weg, dat het voor protestanten eerder een
aanstoot is dan dat het een aangenaam gebouw is.” Het dak lekt en het meubilair
is vermolmd. In Hapert wonen nog maar vier protestantse gezinnen en het ziet er
niet naar uit dat dat aantal ooit nog zal toenemen. Een eigen kerk is niet meer
nodig. Men kan in Bladel naar de kerk. Of hij het kerkje niet mag “opruimen” en
de grond verkopen. Het gaat natuurlijk maar om drieëneenhalve are, schrijft
hij, maar wie weet dient zich een koper aan. De tijden zijn moeilijk en de
kerkeraad kan het geld goed gebruiken.
Het kerkbestuur gaat akkoord, op
voorwaarde dat de grond in protestantse handen blijft.
Maar de gemeente gaat niet
akkoord. Artikel 85 van de gemeentelijke Bouwverordening
stelt dat gebouwen met een zekere “kunstwaarde” of gebouwen waaraan
“geschiedkundige herinneringen” kleven niet zonder meer gesloopt mogen worden
en burgemeester Goossen vermoedt dat artikel 85 wel eens van toepassing zou
kunnen zijn op het Hapertse kerkje. Het staat er tenslotte al 114 jaar. Eerst
maar eens het advies ingewonnen van de provincie.
Bij de provincie zit Dr. W.J.A.
Visser, behalve provinciaal monumentendeskundige ook gemeente-archivaris in
Eindhoven en directeur van het pas opgerichte Van Abbe-Museum. Dr. Visser weet
zo een-twee-drie ook niet hoe het zit met die kunstwaarde en geschiedkundige
herinneringen. Op zijn beurt informeert hij bij jonkheer van Nispen tot
Sevenaer, directeur van het bovengenoemde Rijksbureau.
Van Nispen weet het… zo een-twee-drie ook niet. Hij zal er wel eens induiken.
Vooruitlopend op zijn bevindingen laat hij wel alvast weten dat “op de
Brabantsche dorpen niet roekeloos moet worden omgesprongen met de weinige
overblijselen van meer dan honderd jaar.” Het weinige dat er is, dient zoveel
mogelijk behouden te blijven.
Vervolgens blijft het een jaar
lang stil. In Bladel wacht men op de gemeente, de gemeente wacht op de
provincie en de provincie op jonkheer van Nispen. Kipmulder begint alvast maar
met de sloop van het interieur: “Alleen hebben wij de zitplaatsen en de
predikstoel afgebroken. Wat nog goed was hebben wij te Bladel in de kerk
gebruikt.”
Dan, eind augustus 1941, komt er
toch nog uitsluitsel: Monumentenzorg in Den Haag wenst het kerkje te behouden.
Als de Hapertse hervormden er geen kerkdiensten meer in willen houden, dan moet
er maar een andere bestemming voor worden gevonden. Een bouwkundige is onderweg
om het te komen bekijken en te beschrijven ten behoeve van de Haagse
administratie.
Aan deze bouwkundige - Van de
Veken genaamd - danken we een gedetailleerde “opmeetingsteekening”, met
commentaar. Als hij op 27 augustus 1941 in Hapert aankomt (door allerlei misverstanden is hij noodgedwongen
op de fiets gekomen, helemaal uit Eindhoven!), blijkt Kipmulders sloopwerk zich
niet te hebben beperkt tot de stoelen en banken: ook de vloer is eruit. “In het dorpsbeeld staat het zeer
aardig doch is niet onmisbaar”, is zijn conclusie.
Het Rijksbureau wil 700 gulden bijdragen aan de restauratie van het
kerkje, op voorwaarde dat ook de Bladelse kerkeraad er geld in steekt. Als Dr.
Visser daarover in Bladel eens komt praten, geven Kipmulder en de Bladelse
dominee Koppert hem ondubbelzinnig te kennen niet van plan te zijn om ook maar
een cent uit te geven aan het kerkje. De kerkeraad heeft eenvoudig het geld
niet om het op te knappen.
De Maatschappij van Welstand - in
protestantse kring een voor de hand liggende koper - wil wel de grond maar niet
het kerkje, hetgeen vanwege het sloopverbod niet kan.
Zo blijft alles bij het oude.
Klokkebel
In 1946 is in Bladel een nieuwe
dominee aangetreden, dominee Izaak de Tombe. Hoog op zijn prioriteitenlijst
prijkt het vervallen kerkje in Hapert. Hij wil er zo snel mogelijk van af en
hij heeft geluk: ineens zijn er gegadigden te over. Er is een anonieme
protestant die duizend gulden heeft geboden. Uit Amsterdam heeft zich de Nederlandse Jeugdherberg Centrale gemeld,
die in Brabant op zoek is naar geschikte gebouwen om haar jeugdherbergen in te
huisvesten en wel iets ziet in de “oude kapel met tuin”. Nog veel
aantrekkelijker is het aanbod van de overburen, de gebroeders Claassen van de
sigarenfabriek. Zij stellen voor het kerkje te slopen en van het puin ter
plekke een huis te bouwen. Alles op hun kosten. Dat huis zou vijftien jaar lang
verhuurd moeten worden aan de meester-knecht op de fabriek en daarna gratis
worden aangeboden aan de Hervormde Gemeente. Het voorstel is bijna te mooi om
waar te zijn. Natuurlijk is er een probleem: het kerkje staat nog altijd op de
momumentenlijst en mag niet worden gesloopt. En er is nog iets: de gebroeders Claassen
zijn katholiek.
De Tombe wendt zich tot Mr. G.A.J. ter Linden,
secretaris van de Bouw- en Restauratie
Commissie van het landelijk kerkbestuur in Den Haag. Kan die, zo dicht bij
het vuur, Van Nispen op het ministerie niet bewegen het kerkje als monument te
schrappen? En zou hij en passant ook eens willen vragen of er niet ergens een
“klokkebel” over is voor de kerk in Bladel, want hoor: “De katholieke kerk
luidt hier op zijn best en de protestantsche zwijgt!”
Ter Linden wil zich niet mengen
in de zaak. Hij is bouwkundige, geen kerkbestuurder. Het provinciaal kerkbestuur
in Den Bosch moet maar beslissen. Hij stuurt het verzoek van De Tombe door aan
dominee Wesseldijk. Die is niet tegen verkoop aan de gebroeders Claassen. Het
zijn weliswaar katholieken maar ze willen het kerkje slopen en daarmee wordt in
ieder geval voorkomen dat het in handen valt van de “R.K. kerk”, die, dat is
algemeen bekend, geen moment zal aarzelen om er een “Maria-kapel” van te maken.
Als de Jeugdherbergcentrale zich terugtrekt (het kerkje is voor haar
doeleinden te klein), legt de Tombe de kwestie voor aan de kerkeraad: gaat die
akkoord met verkoop aan de gebroeders Claassen? Ouderling Karel van Heijst is
mordicus tegen. Hij woont op dat moment al meer dan veertig jaar naast het
kerkje en is er misschien aan gehecht geraakt. Ook Kipmulder wil niet verkopen
aan katholieken. Het plan gaat van tafel.
Op doorreis hier in Brabant,
neemt Mr. ter Linden kort daarna de gelegenheid te baat om het kerkje alsnog
eens te bekijken en begrijpt niet waarom het onooglijke gebouwtje nou zo nodig
een monument moet wezen. Zo bijzonder is het niet, “hoe aardig en eenvoudig het
daar ook tusschen de bomen ligt.”
Dominee Monshouwer van de
Hervormde Gemeente Hoogeloon-Eersel vat het plan op om de Hervormde Jeugdraad De Kempen erin te huisvesten. Hij is secretaris
van de Jeugdraad en heeft becijferd
dat met het luttele bedrag van... 2500 gulden van het kerkje een mooi hervormd
jeugdhonk te maken valt. Allerwegen is er sympathie voor zijn plan maar daarbij
blijft het.
Het wordt weer stil rond het
kerkje.
Op 24 maart 1949 is de kerkeraad
van de Hervormde Gemeente Bladel-Hapert in vergadering bijeen in de pastorie. Als
het kerkje “en alle moeilijkheden daaraan verbonden” aan de orde komt, maken
moedeloosheid en berusting zich meester van de broeders. Het heeft er alle
schijn van, dat ze er nooit van af zullen komen.
Stoutigheid
Het verhaal gaat verder in 1951. Dominee
de Tombe is opgevolgd door dominee Klamer. Net als zijn voorganger is hij
vastbesloten zijn gemeente van het kerkje te verlossen. En weer zijn er
gegadigden: een tandarts uit Hilvarenbeek wil er zijn praktijk in vestigen en
vindt een koopsom van 2500 gulden “zeker een basis om over te onderhandelen”.
Ook Louis van de Ven aan de overkant, rijwielhandelaar en garagehouder, is
geinteresseerd. Klamer voorvoelt dat het moeilijk zal zijn het provinciaal kerkbestuur
over te halen om in te stemmen met een verkoop aan katholieken. Hij vreest dat
men er op zal aandringen om kerk en ondergrond te verkopen aan de Maatschappij
van Welstand. Dus neemt hij zelf maar contact op met Welstand en laat daarbij niet
na de heren daar erop te wijzen dat er een katholieke gegadigde is die bereid is
om diep in de buidel te tasten.
Algemeen secretaris Scholten van
Aschat van de Maatschappij van Welstand is niet onder de indruk. Welstand is
alleen geinteresseerd als men het kerkje mag slopen en daarvoor moet het eerst
van de monumentenlijst. Mr. ter Linden in Den Haag laat weten dat dat niet mee
zal vallen: “Waar de kerkeraad van Bladel op spoed aandringt, moeten wij U echter
berichten, dat de molens bij Monumentenzorg gemeenlijk langzaam malen. Het
geven van een sloopvergunning wordt beslist door de Staatssecretaris van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, op advies van de Rijkscommissie voor de
Monumentenzorg. Er is dus alle kans, dat eerst de directeur van het Rijksbureau
voor de Monumentenzorg persoonlijk wil gaan kijken en daarna misschien de hele
Monumentenzorgcommissie ook nog.” Dat gaat maanden, zo niet jaren duren. Beter
om het maar niet eens te proberen.
Een overname door Welstand is
daarmee van de baan. Wel is men bereid Klamer met raad en daad bij te staan als
hij het kerkje per se wil verkopen aan Louis van de Ven. Vastgoedtransacties met
de roomsen hier in Brabant vergen de nodige tact: “Gaat de Kerkvoogdij zelf
verkoopen dan krijgt U nooit den hoogsten prijs, daarvoor zijn de plaatselijke
bindingen nu eenmaal, gelijk elders, te sterk.” Hij moet zich maar wenden tot
de Eindhovense notaris Steensma. Die heeft ervaring met katholieken en weet hoe
je zonder aanstoot te geven moet voorkomen dat op voormalige protestantse grond
“een kapelletje of een kruisbeeld wordt gesticht of een andere paapsche
stoutigheid wordt uitgehaald.”
Natuurlijk moet hij niet vergeten
vooraf toestemming te vragen aan het eigen provinciaal kerkbestuur, dat ook nog
eens gekend dient te worden in de “herbelegging van de opbrengst van de
verkoop.”
Opnieuw wordt het stil rond het
kerkje. Zoveel voetangels en klemmen ook; waarschijnlijk heeft dominee Klamer
het maar opgegeven.
R.I.P.
B44
5 februari 1954.
Gemeenteraadsvergadering in het oude gemeentehuis in Hoogeloon. Burgemeester
van Woensel is ter ore gekomen dat het oude protestantse kerkje te koop zou
zijn en stelt voor om het aan te kopen. De gemeente zou er een geschikt
bouwterrein aan over kunnen houden. Bovendien is het kerkje “een schandaal voor
iedereen die er langs loopt.” De raad gaat akkoord maar het leidt allemaal
opnieuw tot niets. Of het moet zijn dat Van Woensel de hand gehad heeft in wat
volgt.
Tien dagen later namelijk valt in
Hoogeloon een brief in de bus van de Firma
L. van de Ven & Zn. Garage – Rijwielhandel en Reparatie-inrichting.
Louis van de Ven en Zn. verzoeken beleefd “om vergunning tot het slopen van
gebouw van Hervormde Gemeenschap te Hapert op grond van bouwverordening.” Deze
keer heeft de gemeente geen bezwaar. De volgende dag al gaat het antwoord de
deur uit. Slopen maar. Over de momumentenstatus van het kerkje wordt met geen
woord gerept.
Een verkoopacte heb ik niet
kunnen vinden. Dát het verkocht is, blijkt uit de jaarrekening van de Hervormde
Gemeente Bladel-Hapert over 1954. Daar staat onder de inkomsten te lezen: “1500
gulden vanwege verkoop van het kerkje in Hapert en de grond daaronder.” Aan het
provinciaal kerkbestuur meldt Kipmulder dat jaar, dat de Bladelse boeken
weliswaar een batig slot vertonen van 2204 gulden en 86 cent, maar dat dit
overschot slechts tot stand is kunnen komen omdat “wij de bouwvallige kerk te
Hapert met grond kwijt zijn.”
Zo gaat het kerkje dan toch nog tegen de vlakte.
In het archief van de gemeente Hoogeloon bevindt zich nog een slordig
afgescheurd kladbokvelletje, waarop iemand in potlood de tekst heeft genoteerd die
128 jaar lang op de steen boven de deur heeft gestaan: “A. Meijer heeft den
eersten steen aan dit gebouw gelegd Den 7 Junij 1826.” Daaronder het laatste huisnummer
van het kerkje: B44.
Geweldig verhaal.
BeantwoordenVerwijderenHeb vroeger nog met de jongste zoon van van Heijst in het kerkje gespeeld.
Voor ze naar Canada emigreerden.
Het stond toen al jaren leeg.
Je bent wel heel goed op de hoogte. (J.Koppert van der Schans. ) Moeder heette van Heijst