zaterdag 27 juni 2015

Hapert kermis geen film



Poe in Postel

Uit de Meierijsche Courant:

Eindhoven, den 29 Maart 1890.
- grafkelder te Postel. Ter gelegenheid eener herstelling, in de laatste dagen, aan den vloer des presbyteriums in de abdij- en parochiekerk van Postel, grenzende aan Bergeijk, werd ook de gradfkelder nagezien. Geen minste reuk steeg uit den kelder op, doch dit zal niemand verwonderen als men weet, dat hij voor 50 jaren nog geopend werd en dat toen eene zoo geweldige ontploffing ontstond, dat de bevreemde werklieden hem onmiddellijk weer toemetselden. Een ooggetuige der laatste openinig dezes grafkelders geeft dit verslag.
Er lagen drie lijken op ijzeren staven, een halven meter boven den stenen vloer. De zijplanken der kisten, deels eik, deels mast, hadden weinig geleden, slechts de benedenplank was grootendeels vergaan; de kisten waren zonder deksel.
Het middelste lijk lag met al de beenderen aan elkander, het hoofdhaar en de tanden waren ongeschonden, doch het vleesch meestal tot assche verteerd. Bij de minste wrijving vielen de beenderen in stof. De witlaken toga en het kapje of de camail hadden bijna niets geleden; aan dit laatste erkende men den prelaat, waarschijnlijk Joannes Peters, Antwerpenaar, den 25 December 1787 overleden.
Het tweede lijk aan den Evangeliekant moet, volgens kist en kleeren, zeer zwaar geweest zijn; de beenderen waren gedeeltelijk vergaan, maar de halfversleten kleeren verrieden nog den prelaat. De prelaat H.I. Calis, 12 November 1708 te Luiksgestel geboren en 25 Januari 1757 overleden, was zeer lijvig, naar zijn levensgroot in olieverf geschilderd portret, dat in de abdij bewaard wordt.
De toga en de andere kleren van het derde lijk waren te versleten om er den prelaat aan te kunnen onderscheiden, alhoewel men geenszins aan de overblijfselen des prelaats Adrianus van Breugel twijfelt, die 16 Januari 1704 te Duizel het levenslicht aanschouwde en 24 April 1760 ten grave daalde. Het geraamte van het bovenste deel dezes lichaams was nog ongeschonden.
Men stond hier dan voor de lijken der drie laatste prelaten. Wij zeggen de drie laatste prelaten, omdat de abdij sedert 1797 door de Franschen opgeheven en tot omstreeks 1847 door burgers bewoond, het stoffelijk overschot van den prelaat Johannes Staessens niet bevat; deze overleed in zijne geboorteplaats Dommelen in 1818 en werd daar ook begraven. De overblijfselen der lijken zijn verzameld en afgezonderd daar geplaatst waar elk lijk was bijgezet in den kelder, die nog zo rein en frisch was alsof men hem onlangs gemetseld had. Een flesch in den kelder bewaart het latijnsch verslag op perkament geschreven.

zondag 21 juni 2015

Listige correspondentie

Het leukste is vraag 2.


Wat kan de broers toch bewogen hebben om hun lederwaren onbetaald naar Landsmeer af te zenden? Als daar geen 'listige correspondentie' van een zich noemende, bedriegelijk let wel, 'handelaar in effecten' achter heeft gezeten!

Kennelijke pet


donderdag 18 juni 2015

Zoo, Gerrit, ben je hier!

Uit het Nieuwsblad van het Noorden, 23 augustus 1908:

Gerrit Karssing is 20 November 1882 te Hattem geboren en dus zes en twintig jaar oud. Den 29en Januari huwde hij met E. W. Pokrupp, een Poolsche van geboorte, en, hoewel nog steeds zijn verblijf in Hattem hebbende, zwierf hij toch den laatsten tijd in Duitschland, het laatste te Bochum. Hij is polderjongen van beroep. 
Het huwelijk was alles behalve gelukkig, ook al door toedoen van zijn schoonmoeder, die te Bochum woonde. Zijn vrouw had bij haar een toevlucht gezocht en weigerde met Karssing mee te gaan. Den 26en Juli kwam het weer tot een uitbarsting. Voor 't laatst vroeg de man aan zijn vrouw of zij hem wilde volgen. Maar de vrouw, daarin gestijfd door haar moeder, verklaarde niets meer met hem te maken te willen hebben. 
Toen werd Karssing geheel door woede bevangen en een revolver voor den dag halend schoot hij zijn vrouw in de borst. De doodelijk gewonde vrouw begon te gillen en daarop richtte de man de revolver tegen zijn voorhoofd. De kogel stuitte af op het voorhoofdsbeen en veroorzaakte alleen een verwonding boven het oog en later een groote blauwe plek op 't voorhoofd. Karssing rende weg en viel ten slotte in een weide neer, waar hij bleef liggen.
Toen hij weer bij zijn positieven kwam, begreep hij, dat hij zich uit de voeten moest maken, en vluchtte hij naar Nederland. Hij had eenig geld bij zich en behoefde dus niet te bedelen. Het eerst schijnt hij naar Hattem en Zwolle gegaan te zijn. Tijdens de Zwolse kermis was hij althans in de laatste plaats. Daar werd hij door een paar meisjes, die hem kenden, aangesproken en daar hoorde hij pas dat zijn vrouw aan de bekomen wonden was overleden. Maar hij zag nu ook in, dat hij te Zwolle niet veilig meer was en hij trok meer Oostelijk. Vermoedelijk is hij ook in Borculo geweest en de laatste week zwierf hij in de buurt van Zutphen. 
Ook in Zutphen zelf heeft hij zich opgehouden en is hij brutaal een politieagent voorbij geloopen, die hem, zooals te begrijpen is, niet herkende, al was ook ondertusschen de bekendmaking van den officier van justitie te Zwolle verschenen. De man geleek namelijk hoegenaamd niet op het portret (blijkbaar bij gelegenheid van zijn huwelijk gemaakt) dat algemeen verspreid is. 
De veldwachters te Warnsveld hadden iets gehoord van een zwerver, die in de buurt van Bronsbergen was gezien. Daar het mogelijk was, dat Karssing gewapend was, en men natuurlijk niet kon weten wat hij in wanhoop doen zou, hadden zij afgesproken den verdachte samen te arresteeren.
Uren lang zwierven ze rond om dien bewusten man te pakken te krijgen, hoe onzeker 't ook nog was, dat hij de gezochte Karssing zou wezen.
Woensdagmiddag kregen ze weer bericht, dat hij in de buurt van Bronsbergen gezien was. De veldwachter Ronk ging op verkenning en trof den bewusten zwerver daar ook aan; hij zat te visschen in den IJsel. Ronk waarschuwde dadelijk zijn collega en samen gingen ze er op uit. Egthuizen trad op den visscher toe, legde hem de hand op den schouder en zei, als een oude kennis:
„Zoo, Gerrit, ben je hier!" 
De man begon te beven, maar de veldwachter twijfelde toch of 't de gezochte was, vooral om de groote blauwe plek op 't voorhoofd, waarvan niets in het signalement stond en ook niet kon staan.
„En onder wat voor naam reis je nou?" Toen viel de man door de mand, zooals men zegt, noemde zijn eigen naam en dien van zijn vermoorde vrouw, bekende de daad en verklaarde dat hij zich zonder verzet zou overgeven. Trouwens, hij had geen enkel wapen bij zich. De vischvangst had ondertusschen heel wat opgeleverd — een zes en dertig stuks. Die schonk hij aan een paar jongens, die daar ook zaten te visschen en die natuurlijk vreemd opkeken van de arrestatie.
Geboeid werd Karssing naar de marechausseekazerne gebracht en onder weg vertelde hij zijn treurige daad. Na dien tijd had hij door zenuwachtigheid geen rust meer gehad. Maar toch — als de veldwachter hem zijn naam had gevraagd zou hij wel een verkeerden hebben opgegeven. Daar Karssing in Hattem geboren is en daar nog zijn verblijfplaats heeft werd hij Donderdagmiddag door de genoemde veldwachters naar Zwolle getransporteerd om daar terecht te staan.
Zooals men weet, is er f 300 uitgeloofd voor de aanhouding van Karssing. Een buitenkansje voor de veldwachters, aan wie overigens een woord van hulde toekomt voor hun beleidvol optreden.

In Bladel hebben we nog de trouwfoto*:









* RHCe, 10256-2402. Een polderjongen was een dijk- of aardwerker, synoniem van poldergast.



zaterdag 6 juni 2015

Verkeerd bezorgd

Omdat bij de Provincie verkeerdelijk werd aangenomen, dat Bladel ervoor zou betalen en het betreffende certificaat derhalve abusievelijk herwaarts werd gezonden, is het de vrienden in Eindhoven misschien ontgaan dat Hendrika Deben, echtgenote van Johannes Hubertus Lebesque wat je noemt, enfin wat ze TOEN noemden... ik zeg het maar zoals het is, krankzinnig was, althans als zodanig voor rekening van de gemeente Eindhoven op 22 augustus 1868 in het Bossche GENEESKUNDIG GESTICHT VOOR KRANKZINNIGEN is opgenomen geworden.*


* RHCe, gemeente Bladel, 10256-1440

Onroerende zaken

Gisteravond vertelde een vriendin uit Waalre me, dat ze bij de gemeente kwijtschelding had aangevraagd van de onroerende zaakbelasting. Ze is onlangs ontslagen en kan de belasting amper nog opbrengen. De gemeente wees haar verzoek af, met het argument, dat ze overwaarde had op haar huis. Ik heb er gisteravond niet al te diep over na kunnen denken (ik moet vroeg naar bed vanwege de arbeidsmarkt) maar toen ik vanmiddag langs het afgebrande gemeentehuis van Waalre fietste, bedacht ik alsnog, dat het je in die fijne gemeente dus kan overkomen, dat je pas in het genot van je bezit kunt komen door het te verkopen.

Is dit poëzie?




In de herfst van 2003,
wadend door de bladerhopen
in een bij zijn broek kapotte knie,
zag ik de dichter Ingmar Heytze lopen
en dacht ik, is dit nu poëzie?

donderdag 4 juni 2015

Bergh

Wat je wel eens tegenkomt als boekhandelaar-met-oog-voor-heemkunde, is een boek als dit:


je wilt het snel op de website (je hebt nooit veel tijd), tegelijk wil je je aspirant-koper een idee geven van de geografische context van het dorpje (het oogt weinig bekend), dus je slaat het boek open en probeert al bladerend en helikopterlezend (boekhandelaarsvaardigheid) snel te achterhalen waar in het land het ergens ligt. Je vliegt over de aanprijzing van de burgemeester, het voorwoord, de inleiding, de inhoudsopgave, de eerste hoofdstukken en wat blijkt: de auteur gaat ervan uit, dat zijn dorpje net zo bekend is als Amsterdam en Rotterdam en geeft niet de minste aanwijzing waar je het moet zoeken. Het is dus maar te hopen dat de 14 inwoners van dít dorpje over www beschikken, want zij zijn mijn enige aspiranten.



auteur(s). Goed gezien Hanneke!

dinsdag 2 juni 2015

Selectielijst

Vandaag naar een workshop 'Selectielijst' geweest. Ben em zat de Selectielijst, de hele archiefprocessie. Geef de Selectielijst maar aan Fikkie. Steeds naar workshops 'Selectielijst' te moeten waar elk vijfde woord 'Selectielijst' is, is meer dan de Selectielijst aan mij verdient. Einde Selectielijst wat mij betreft.