vrijdag 24 januari 2014

Niet-digitaal

Heb niet zoveel tijd op het moment. Klus op het werk. Mocht er wat tijd overschieten, dan de gedachten maar eens laten gaan over wat ik nou weer las:*


Jan Rock is als postdoctoraal onderzoeker en docent verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij doceert over moderne (jeugd)literatuur. Zijn proefschrift over de herontdekking van de oudste Nederlandse dichtwerken tussen 1591 en 1863 werd door het Instituut voor Cultuur en Geschiedenis uitgeroepen tot 'Beste Dissertatie van het Jaar 2010'. In zijn huidige onderzoek richt hij zich op de geschiedenis van niet-digitale systemen van informatiebeheer in de Nederlandse letterkunde.


Kaartenbakken in bibliotheken? Fichebakken van schrijvers? Notitieboekjes? Bierviltjes? Informatiebeheer en Nederlandse letterkunde, mijn dagen en mijn avonden, in één zin, ik word er nerveus van.



* Website VSB-poëzieprijs. Ook in de NRC naar aanleiding van dezelve. 

maandag 13 januari 2014

Cannegieter

Vandaag de eerste boekenmarkt. Dik drie kratten debet. Ze staan nog in de gang. Er zit bij: Snikken en grimlachjes, het gebonden Salamandertje van Athenaeum-Polak en Van Gennep. Ook een boek van ene Cannegieter over een voorouder van Francois HaverSchmidt, over wie ik in enen aan het lezen ben geslagen, de Schiedamse dominee bedoel ik, niet de voorouder, Piet Paaltjens zal ik maar zeggen. En dat niet zozeer om nog even bij het onderwerp dominees te blijven als wel omdat ik onlangs wat zat te bladeren in Querido’s letterkundige reisgids van Nederland en daarin onder het lemma Wintelre las dat Haverschmidt geschreven zou hebben dat een Cannegieter tijdens de Tiendaagse Veldtocht ingekwartierd was geweest in de school in Wintelre, die er in 1983 nog stond, aan de Kerkstraat 1 om precies te zijn. Mijn lectuur hangt van toevalligheden aan elkaar. Heeft zich verhangen, HaverSchmidt, in 1894. Studeerde in Leiden, kort na Van Dissel. Die van ons rende op hoge leeftijd nog de trap op, volgens Frans Netscher.* Voor hem zal wel niet gegolden hebben wat in 1935 werd beweerd over Haverschmidt**:


Nog later bleek hij manisch depressief. Kenden ze eerder niet, anders hadden ze het wel aan hem kunnen zien:


Ik mag hem wel. Hij is toch nog 59 jaar oud geworden. Had een evenwichtige vrouw, al betwijfelde Nieuwenhuys*** al in 1964 of dat veel geholpen heeft. Ik heb hem vanavond op de bank liggen lezen, zelf lichtelijk... tot aan het begin van deel drie van de nieuwe Sherlock-serie op de BBC (die al begonnen was). Hij schreef prachtig:

Men betreurt de jonge doden. Treuriger dunkt het mij, zich te overleven. En noemt dan vrij de dood een vijand, onze ergste vijand is hij toch niet. Hij is onze laatste. Na die smart, na de benauwdheden van het sterven, geen nieuwe meer. Met de jongste zucht houdt alle zuchten, met de rouw der achterblijvenden de rouw van wie beweend worden, op.

Zomaar ergens uit het boek van Nieuwenhuys . Deed me denken aan mijn werk.
Wij zijn weer een jaartje ouder. Wij hebben er, zoals iemand me smste, weer een jaarring bij. Morgen (vandaag) naar de kaakchirurg. Wij moeten er weer een afgeven.****



* Hollandsche Revue 1907, ergens
** Cannegieter in ts Op de hoogte, 1935
***De Dominee en zijn Worgengel
**** Wat wel leuk is, is dat ik bij het zoeken naar mijn ponsplaatje stuitte op mijn Hubertus-medaillon. De arme heilige mocht niet mee de scanner in, een jaar geleden. Ik heb het koordje toen moeten doorknippen. Het bleek nog lang genoeg. Zit ook niet strak of zo.

zondag 12 januari 2014

Ulecom



Bedoeld is hier Ellecom, even boven Arnhem, aan de rand van de Veluwe.* Ik was er dezer dagen. Verjaardagscadeau van GL. De dominee belandde er in 1938. Na veertig jaar Bladel. Hij was het, die onze hervormde pastorie bouwde aan de Markt in 1905. Enfin, hij regelde de centen. Het was de tweede op die plek. De oude was uit de jaren zeventig van de achttiende eeuw. Wetende dat Wierts' voorganger, dominee van Dissel, in 1873 naar Stratum verhuisde, zou je denken dat dat oude huis dertig jaar leeg moet hebben gestaan. Lijkt onwaarschijnlijk. Misschien maar eens uitzoeken. 
De pastorie van Wierts moest wijken voor het nieuwe gemeentehuis, dat wil zeggen, voor het oude: dat van 1970. Er is sinds die tijd alweer een nieuw. Wij ambtenaren, wij denken dat het zo hoort, dat wij daar horen, midden in het dorp. Zo ook, zag ik, in De Steeg, niet ver van Ellecom. Foeilelijk en pontificaal.
A. heeft het niet zo op dominee Wierts. Ik denk dat ze hem verantwoordelijk houdt voor een soort van hervormde contrareformatie in Bladel, nadat er met de door haar zeer bewonderde van Dissel een frisse wind had gewaaid. Ik betwijfel of ze er zijn geweest: contrareformatie én reformatie. Een kennis van d'r, die dominee Wierts als kind heeft gekend, heeft haar eens verteld dat het een strenge oude man was, waar hij bang voor was. Dat gegeven weegt nogal zwaar in A. d'r oordeel. Dát en het feit dat dominee wollen pakken droeg.
In Ellecom hield Wierts zich onledig met het werven van donateurs en het innen van de contributie voor de Maatschappij van Welstand ('Ik hoop dat ik nog wat voor Welstand kan doen al ben ik niet jong meer evenmin als mijne vrouw. Ik ben 86½ mijne vrouw 85½ jaar. In Augustus mochten wij gedenken dat wij 60 jaar geleden in de huwelijksboot zijn getreden ’t was voor ons een zeer drukke & gezellige dag'). Het viel niet mee. In 1939 haalde hij nog maar 156 gulden op: 'Het valt mij moeielijk in deze streek nog een paar leden of begunstigers te winnen. Er wordt hier voor allerlei gevraagd. Wij beleven zorgvolle tijden! Wanneer en wat zal ’t einde zijn? Moge ons volk en land voor den oorlog bewaard blijven!...'
'Hoe ’t verder zal gaan', schreef hij eind 1939, 'weet ik niet. Vele menschen hier zijn zenuwachtig. Wij hebben hier een kaart ontvangen. Er is kans op evacuatie. Ons is al een plaats waar wij zoo noodig heen moeten. – wij wachten ’t zoo kalm mogelijk af.'
Hij overleed in maart 1943:**








* geen schrijffout van de journalist: als je het googlet kom je in Ellecom en niet, zoals je misschien zou verwachten, ergens in Limburg
** 12 of 13 maart. Ik heb altijd gedacht - meen es te hebben gelezen, ergens - dat er een verband bestond tussen de huidige B&B Vredehoek en Wierts maar kan daar nu niks meer van vinden, ter plekke niet en niet op het www. Ik vermoed nu, mede vanwege het feit dat hij niet heel lang na zijn aankomst in Ellecom opnieuw is verhuisd, dat het oude echtpaar ergens in Ellecom in een pension heeft gewoond, waar ik eerst onwillekeurig aannam dat hij er een woning gekocht had.*** 
Citaten uit archief Welstand.
Dit is wat hij in 1905 gedachten had:



*** Vandaag dertien januari, kom ik erachter dat ik nog een boek heb liggen over Rheden en omgeving (Herma Smit: Trekken door de zeven dorpen van Rheden, Wezep, 1992). Daarin deze, door de mededelingen van Wierts in een nogal twijfelachtig licht gestelde passage: 'In het voorjaar van 1940 komen de boze berichten steeds dichterbij. Maar dat deert niemand. Wat zou hier in dat rustige dorpje kunnen gebeuren?' Volgt een tafereel van onaangedane rust en pittoreske natuur. Ik geloof toch niet dat je zomaar wat moet zeggen in een boek. Ik zal deze nostalgische onzin dan ook doorverkopen.****
**** Zag vandaag (14-1, BS Bladel, 1936) dat hij zich vestigde aan de Vliethof 4 te Ellecom. Bestaat niet (meer?). Misschien hebben ze het bij ons op het gemeentehuis niet goed verstaan en was het Friedhof 4.

woensdag 8 januari 2014

Genen boer

In 1894 dook de Vlaamse letterkundige, volkskundige (grondlegger) en botanist Alphons de Cock op in Bladel en liet zich door onze dorpsgek het volgende verhaal op de mouw spelden:

Het geloof aan weerwolven is natuurlijk nog zeer verbreid. Ik deel hier slechts het volgende verhaal mede. 
Op de Achterste hoef bij Bladel woonde indertijd een boer, en die boer had een knecht, en dat was een weerwolf. Op een eigenaardige manier zijn ze daarachter gekomen. Die knecht vrijde met een meid uit de buurt. Eens waren die twee samen buiten dorps geweest en 't was al tusschen licht en donker toen ze op huis aan gingen. Ze waren al niet meer zoo heel ver van huis toen voelde hij een onweerstaanbare lust om weerwolf te worden; maar de meid merkte het natuurlijk niet. Hij zei tot haar : ‘Ik moet hier eens effekens van den weg af bij genen boer zijn; ga jij maar door: ik zal u wel inhalen. Maar komt ge soms een kwaden hond tegen, die op u aan bijt, gooit hem dan mijn zakdoek toe; dien zal hij misschien wel vatten. En loopt gij maar gauw door.’
Zoo gezegd, zoo gedaan. Hij gaat weg, en een oogenblik later ziet ze een grooten hond die op haar aanvliegt. Maar ze gooit hem den zakdoek toe; het dier pakt dien en bijt hem kapot, en zij gaat er onderwijl vandoor.
Toen de zakdoek verscheurd was, werd de weerwolf weer stillekens aan mensch, en ging zijn lief achterna, die hij inhaalde en thuis bracht, terwijl zij hem het gebeurde vertelde.
Zoo kwamen ze dan thuis, waar het geval natuurlijk nogmaals besproken werd, ofschoon hij er niet veel praat over hebben wou. Hij bleef op het avondeten. Onder het maal zagen ze de stukken van den verscheurden zakdoek tusschen zijn tanden zitten en merkten zoo dat hij de weerwolf was.
Later is hij van die lastige eigenschap afgekomen, en wel op de volgende manier.
Zooals men weet bezitten de weerwolven een band dien ze om het lijf doen wanneer ze zich willen veranderen. Op een goeie keer had de boer, bij wien hij woonde, hem ver van huis ergens naar toe gezonden; en toen hij weg was vond de boer den band. Dadelijk liet hij den oven gloeiend heet stoken. De buren werden er bij geroepen en de band in den gloeienden oven geworpen. Op welke manier wist niemand, maar op hetzelfde oogenblik stond de knecht bij den oven en wilde er in loopen, om den band er uit te halen. Doch alleman pakte hem en hield hem vast, met de grootste moeite want hij rukte en scheurde om los te komen, tot eindelijk de band geheel en al verbrand was. Toen was de macht verbroken en werd hij weder kalm en was nu voorgoed van de weerwolverij af.

(Bladel (Noord-Brabant). Uit den volksmond opgeteekend in 1894.)*





* Volkskunde. Tijdschrift voor Nederlandsche folklore, jrg. 20 (1909). Het had een motto uit Theodor Storm: 'Sie werden gar nicht gemacht; sie wachsen, sie fallen aus der Luft, sie fliegen ueber Land wie Mariengarn hierhin un dorthin, und werden an tausend Stellen zugleich gesungen.'

Nest

In 1907 ging Frans Netscher van het tijdschrift de Hollandsche Revue op zoek naar de Bladelse dominee E.J.F. van Dissel.* In een eerder nummer was hij begonnen aan een serie over wat hij noemde ‘stille werkers’, weldoeners die ‘in ’t verborgene (..) een groot deel van hun leven (..) aan een mooi, nuttig of verheven doel wijden en een zegen voor hun medemenschen zijn.’ Dat deden en dat waren zij, let wel, ‘in een vergeten uithoek of op een stil dorp.’ Ene dokter Hirschfeld had het spits afgebeten. Dokter Hirschfeld gaf zijn leven aan de verpleging van leprozen in het gesticht Groot-Chatillon... in de Surinaamse rimboe. Van Dissel was nummer twee. Die verrichte zijn stille werk in Stratum:

Dichter in de buurt woont hij, maar toch nog betrekkelijk ver af, want al is Stratum niet evenals Groot-Chatillon een halve dagreis van de beschaafde wereld afgelegen, toch kan men niet zeggen dat 't naast de deur is. Wil men Eindhoven als de beschaafde wereld beschouwen, dan is Stratum niet ver af gelegen (..) maar ziet men als Groot-Nederlander alleen in Amsterdam de beschaafde wereld, dan is Stratum evenzeer in een uithoek gelegen, want dan heeft men evenveel tijd als te Groot-Chatillon noodig om die wereld te bereiken.

En voor wie niet door had wat Netscher met zijn gerelativeer nou eigenlijk wilde zeggen:

De overeenkomst tusschen de heeren Hirschfeld en van Dissel is dus in de eerste plaats al, dat deze stille werkers op afgelegen kleine plaatsen wonen.

Hirschfeld in de jungle, van Dissel in Stratum. Een hele vooruitgang ook nog, als je bedacht waar hij als predikant beroepen was:

- ‘Waar zoo?’
- ‘Naar Bladel.’
- ‘Bladel.... Bladel.... Waar ligt dat zoo wat?’
- ‘In de Zeven Zaligheden.’
- ‘Waar zijn die?’
- ‘O, die kant uit.’
(..)
- ‘Kijk, als je van hier naar den Belgischen kant gaat, in de richting van Turnhout, dan vin je niet ver van de grens een zevental dorpjes, wier namen allen op el eindigen. Daar heb je: Eersel, Reusel, Hulsel, Duizel, Netersel, Steensel en Knechsel.... Die noemen ze de Zeven Zaligheden, een bijnaam, meen ik, uit den Franschen tijd. Bladel behoort daar ook bij, dat is zoowat het voornaamste van de zeven dorpjes. En daar ben ik in ’50 heengegaan.**

Dominee was er tevreden en wilde er nooit meer weg***:

Zeker, Bladel is een klein plaatsje.. een ‘nest’ wou u misschien wel zeggen ... zeker , ’t is ook zoo, ’t is waar. Maar je kunt je aan een plaats hechten, is ’t niet zoo? En ik was intusschen getrouwd, had er mijn gezin, en dan kun je overal gelukkig en tevreden zijn, is ’t niet?

Leprozen waren niet het object van van Dissels stille werk. Netscher doelde op de linnenweverij die dominee hier begon en zijn werk voor de krankzinnigen van Gheel. Daarover is al het nodige geschreven.****
Naar zijn werk als predikant in Bladel, het publieke werk om zo te zeggen, vroeg hij jammer genoeg niet. Niet naar zijn modernistische ideeën en de reactie daarop van zijn gemeentenaren. Zijn clash met de Michaëls. Dat blijft in nevelen gehuld.




* Dat hij het was, leid ik af van informatie op de website van de Koninklijke Bibliotheek: Netscher had het tijdschrift in 1896 had opgericht en vulde het vijfentwintig jaar in zijn eentje, volgends de KB.
** Dominee kon niet alleen niet tellen, hij vergiste zich ook: hij kwam naar Bladel in ‘52
*** verhuisde in 1873 naar Stratum
**** Bert Boeckx en Geert Vandecruys (red.): Welkom in Geel. Een geschiedenis van de gezinsverpleging. Geel, 2010. 

dinsdag 7 januari 2014

Jane

Bij uitgeverij Noordhoff in Groningen verscheen in 1921 een bundel volksliedjes*, geroemd door de Hollandsche Revue als ‘juweeltjes (..) van die kostbare, nooit na te maken sieraden van hart en geest, waarin de ziel van het volk is gezet’.** De liedjes, aldus de Revue:


leven zoo heerlijk. Zij spreken zoo zuiver. Zij staan zoo frisch-geurend, als èchte bloempjes tusschen vele dichterlijke bloemen van veelal onnatuurlijk woordspel onzer dichterlijke letterkunde. (..) De liefde voor land en volk, die na de liefde voor den Schepper, toch recht heeft op de eerste plaats in ons hart, ligt in deze liedjes.

In een van de liedjes figureerde onze Grote Beerze:









* Frissche Wind, bijeengedicht door Gijsbert Wilhelmus Lovendaal met prentjes van Tjeerd Bottema
** Hollandsche Revue, jrg. 26 (1921), no 5, p. 59

donderdag 2 januari 2014

Uriah Heep

Niet voor het eerstvroeg gemeentesecretaris van der Grinten van Woensel in maart 1869 om financiële bijstand voor het gezin van de dagloner Jan Meeuwse:

Aan den Heere Burgemeester van Hoogeloon
Amice
Nogmaals geef ik mij de moeite en neem tevens de vrijheid ten behoeve van Jan Meeuwse het verzoek te herhalen om voor bedoeld gezin op nieuw eenige ondersteuning aan te vragen.
Ik vertrouw dat UEA op mijn woord zult afgaan en dan kan ik U verzekeren dat hij met zijn gezin thans in heel dringende nood verkeert, zonder aardappelen, bijkans voor de kouwde niet gekleed en volslagen gebrek aan legging en dekking, zoo als ik overtuigd ben, behoorde hij noodwendig te worden geholpen. Wel wordt hem van wege het R.C. armbestuur ’s wekelijks eenige hulp verleend, doch dat is niet toereikende, en verdient hij bovendien om zijn goed oppassend gedrag, zoo wel mijne, als veler deelneming.
Dus vertrouwende dat hieraan gevolg zal kunnen worden gegeven, zal ik hem zeggen, dat hij zondag zich naar Eindhoven begeeft om te zien of hem dat kan worden gezonden. Volgaarne blijf ik mij met dit gezin en zoodanig geval belasten, terwijl het mij volstrekt niet te doen is, om U zonder redenen lastig te vallen.
Uwdwdienaar
J van der Grinten

(Hier en daar heb ik er een lettergreep of wat bij moeten fantaseren vanwege de pre-moderne gewoonte om de randen van documenten te snijden teneinde een schôn règt boek te kunnen binden)
Hier lieten ze weer eens op zich wachten:

Woensel den 17 Maart 1869
Aan den Heere Burgemeester van Hoogeloon
Heer en Vriend
Nogmaals geef ik mij de moeite en neem de vrijheid, om dat ik overtuigd ben dat het steeds ten goede wordt geduid, om ten verzoeke en ten behoeve van Jan Meeuwse UEAchtbare op nieuw aan te spreken, om bedoeld gezin voor het geval waarin het verkeert met eene geldelijke te gemoetkoming uit zijne verlegenheid te redden.
De vrouw namelijk is hare bevalling heel nabij en dit veroorzaakt altijd eenige kosten behalve .. het werk of daggeld enz: om welke redenen zij verlangen, en zoo als ook gereedelijk is nategaan dat groot noodig is, dat hun werd gegeven een som van f 5,- om welke gelden Meeuwse zich op zondag aanstaande bij UEActhbare zal vervoegen, om alle moeite met het verzenden voor te komen – waarna zij vertrouwen geen verdere ondersteuning meer te behoeven, voor tegen den winter; terwijl het bekend is dat zij alle moeite aan wenden om eenigzins te kunnen geraken.
Van de gezonden gelden hebben zij een goed gebruik gemaakt, en met behulp dat hun daarvoor was bezorgd aan zetters aardappelen enz: hebben zij genoegzaam aardappelen gepoot, zoo dat bij een goede wasdom, zij hun gerief wel zullen winnen.
Aldus op Uwe welwillendheid afgaande en vertrouwende dat mijne moeiten niet vruchteloos zullen zijn aangewend, hoop ik tevens dat genoemde persoon niet ongetroost zal worden gelaten –
Na hartelijke groeten blijf ik steeds
Uwdwdienaar
J van der Grinten secretaris

Zul je net zien, met al die aardappelen: een tweeling!

Woensel den 29 Juny 1869
Aan den Heer Burgemeester van Hoogeloon
Heer en Vriend
Zoo als ik U bij mijn vorige brief over Jan Meeuwse mededeelde, was zijne vrouw hare bevalling nabij en gaf dit aldus mede aanleiding om de hulp van het armbestuur Uwer gemeente voor hem in te roepen; Die bevalling reeds voor eenige dagen geschied zijnde, was van dat gevolg, dat zij van een tweeling beviel, en derhalve in zeker opzigt dubbele kosten te weegbragt. Gelukkig voor hem dat alhier nogal menschen worden aangetroffen die mededoogend genoeg zijn, om hulp en bijstand te verleenen, vooral in kleeding en legging, waarvoor dan ook behoorlijk is gezorgd; doch de behoefte is overigens te groot, om in alles te voorzien, en het is hierom dat ik mij ten behoeve van bedoeld gezin alweêr de moeite geef en de vrijheid neem, UwelEdele beleefdelijk te verzoeken, nogmaals wat geld voor hen te zenden. Behalve dat de toestand en de omstandigheden van gemelde persoon u van vroeger genoegzaam bekend zijn, kunt U uit het voorgevallene gereedelijk afleiden dat de staat van zijn gezin daardoor veel kostbaarder is, terwijl gedurende deze tijd, zoo lang de nieuwe aardappelen nog niet gegroeid zijn, het gebrek zich het aldermeeste doet gevoelen. Zondag of maandag aanstaande alswanneer Van Bakel te Eindhoven komt, zou het hem bijzonder wellekom zijn dat, wat geld (een gulden of vier) te kunnen ontvangen. Mij hierop verlatende noem ik mij als vroeger met alle vriendschap
Uwdwdienaar
J van der Grinten secretaris

Woensel den 22 December 1869
Aan den Heere Burgemeester van Hoogeloon
Heer en Vriend
Even als vroeger neem ik bij deze de vrijheid u wederom eens aan te spreken op verzoek en ten behoeve van Jan Meeuwse, hetgeen ik vertrouw dat U, bij den tegenwoordigen tijd van het jaar en met het oog op zijne huisselijke omstandigheden zoo zeer niet zal verwonderen. Zoo als gezegd, heeft hij mij verzocht, U te kennen te geven, dat hij thans niet in staat is met zijne verdiensten in het onderhoud van zijn gezin te voorzien, terwijl de werkzaamheden minder druk en de daggelden op het minste zijn; en om bij den algemeenen armen onderstand te vragen, strijd te zeer tegen zijn gemoet; Het is om die redenen dat hij zondag aanstaande zich in persoon tot u zal komen vervoegen, om wat onderstand te erlangen.
Om de reis niet te vergeefs te doen, en omdat ik met zijne omstandigheden bekend ben, en wel weetende dat hij op die wijze behoort te worden geholpen, geef ik mij volgaarne de moeite ten zijne behoeve, zoo het een als ander te melden, met beleefdelijk verzoek hem naar gelang van omstandigheden, zoo veel doenlijk voort te helpen; onder verzekering dat het altijd wel zal zijn besteed.
Na groetenis blijf ik steeds
Uwdwdienaar
J van der Grinten, secretaris

Wie dacht dat dit ten eeuwigen dage door zou gaan, vergist zich. Hierna geen brieven meer uit Woensel. Mij bekroop tijdens het lezen het gevoel dat ‘s secretaris’ nederigheid die van Uriah Heep was – hier al bekend en waarom niet in Woensel? sinds tenminste 1854 - en wij hier in Hoogeloon gewoon de wettelijke onderhoudsplicht hadden ten aanzien van het gezin-Meeuwse.** We hebben dan ook niet geantwoord, enkel betaald.***









* Niet kunnende kiezen, geef ik maar weer alles. Ik hoor het ze schrijven; hebt U dat nou ook?
** Nogal wat mededogende mensen in Woensel, het mocht wat.
*** Jan Meeuwse, zo weet ik intussen, is inderdaad van hier: werd geboren op 9 april 1828. Hoewel ik niet heb kunnen achterhalen hoe lang hij in Hapert heeft gewoond, acht ik het waarschijnlijk dat hij zijn hele jeugd hier heeft doorgebracht en pas als jong-volwassene naar Woensel is vertrokken. Daar woonde zijn verloofde, Huberdina Bogers. Ze trouwden in 1860. De tweeling werd geboren op 31 mei 1869 en bestond uit een jongen en een meisje, Jan jr., die maar 16 dagen oud werd**** en Huberdina. Junior. Wat er van haar geworden is, heb ik niet kunnen achterhalen. Er waren toen al  een jongen en twee meisjes, Frans (8), Maria (5) en Johanna (2).
**** Toen van der Grinten op 29 juni 1869 de burgemeester kond deed van de geboorte van de tweeling, was de helft ervan al dood! Dubbele kosten!




woensdag 1 januari 2014

Gesticht

Op zeker moment in de zomer van 1870 ging de 24-jarige zoon van boer NN uit Hapert door het lint. Burgemeester Luijten zag zich genoodzaakt dokter Cools uit Eersel erbij te roepen. Deze oordeelde dat de jongen krankzinnig was. Op de vierde juli van dat jaar verzocht de burgemeester de rechtbank in Eindhoven om hem te laten opnemen in een krankzinnigengesticht. De patient was ‘zeer gevaarlijk’ voor 'buren en gemeentenaren' en moest permanent bewaakt worden. Twee dagen later al gaf de rechter toestemming maar tot opname kwam het niet. Op de tiende hoefde het ineens niet meer:

By dezen heb ik de eer UEA. mede te delen, dat de persoon van NN voor wien ter zake van krankzinnigheid door de Arrondissements rechtbank te Eindhoven bij dispositie dd 6 Juli 1870 machtiging is verleend om hem in het geneeskundig Gesticht voor krankzinnigen te ’s Bosch te verplegen, thans bijna geheel en al gebeterd is en mitsdien zijn toestand zoo bij mijn eigen overtuiging als van die der buren, noch voor hem, noch voor zijn buren gevaarlijk kan worden geacht, zoo wil zijn vader hem maar te huis houden; doch mocht zijn toestand slechter worden ik onmiddelijk tot het plaatsen in een gesticht zal overgaan.*



* RHCe, gemeentearchief Hoogeloon c.a., correspondentieregister burgemeester

Losbandige waschvrouwen

Wat meer te zeggen over onderstaande dan dat niemand de dingen des levens zo mooi verwoorden kan dan de ambtenaar:*

De officier bij de Regtbank van eerste aanleg zitting houdende te Eindhoven
Gezien de missive van den Heer Burgemeester der gemeente Oirschot de 26e dezer maand, no. 605, daarbij voor hem officier doende overbrengen Jacoba en Elisabeth Peters, oud respectivelijk 38 en 16 jaren, waschvrouwen, geboren en laatst woonachtig te Hapert, gearresteerd als losbandige en (: blijkens geannexeerd attest van den Heelmeester Fret:) besmette vrouwspersonen, der armee tot last zijnde.
Requireert den Heer Luitenant der Maréchaussée te Eindhoven, bij gelegenheid der eerst invallende correspondentie de genoemde Jacoba en Elizabeth Peters uit het huis van arrest alhier te doen geleiden voor den Heer Burgemeester te Hoogeloon, Hapert en Casteren, welke bij deze wordt uitgenoodigd, om haar, naar aanleiding van des Heeren Gouverneurs besluit van den 6 maart 1832 (Provinciaal blad: N: 46:) zoo veel mogelijk is afgesloten te houden en alle toegang tot en vleeschelijke gemeenschap met haarlieden af te snijden, mitsgaders haar geneeskundig te doen verplegen hetzij uit hare eigen hetzij uit Plaatselijke Fondsen, en, indien onverhoopt zij zich aan die maatregelen niet mogten onderwerpen, haar confinement te provoceren ingevolge Koninklijk besluit van den 12 Februarij 1814 no. 4 (: Staatsblad no 25:)
Eindhoven den 30 Augustus 1834
De officier voornoemd




* behalve dan dat het bevelschrift in het verkeerde archief is beland, dat van Bladel c.a. namelijk, waar het toch volstrekt helder is dat het in dat van Hoogeloon c.a. dient te berusten. Het moet immers het document zijn dat de Heer Luitenant der Maréchaussée te Eindhoven bij aankomst in Hoogeloon benevens de besmette wasvrouwen aan de burgemeester aldaar overhandigde. Wat de gouverneur besloot op de 6e maart 1832 laat zich raden, al zal ik het bij gelegenheid toch nog eens nakijken.

Kruisbessenpap en een gezond 2014

Aan mijn drie onregelmatige lezers:



Gelukkig Nieuwjaar!

Tegenwoordige orde der Voorzienigheid

Niet te ontkennen valt dat uit de Richtlijnen voor plaatselijke samenwerking in Interconfessioneel Verband van de Katholieke Jeugdraad voor Nederland behalve de te verwachten aanhalingen uit encyclieken (Divini Illius Magistri: 'in de tegenwoordige orde der Voorzienigheid, dat is, nadat God Zich aan ons geopenbaard heeft in Zijn aangeboren Zoon, die alleen de weg, de waarheid en het leven is, kan er geen tot het doel leidende en volmaakte opvoeding bestaan, dan alleen de christelijke opvoeding') een waarschijnlijk evenzeer religieus gemotiveerde maar desalniettemin vrolijk stememende argwaan jegens de overheid sprak. Zo moge blijken uit het half dozijn donts bij het oprichten – zo at all - van overkoepelende* jeugdraden (‘federaties van jeugdbewegingen’) in stad of dorp (begin jaren vijftig kennelijk aan de orde van de dag):
  1. oprichting door de overheid en functionering krachtens gemeentelijk reglement;
  2. lidmaatschap van stemgerechtigde overheidsafgevaardigden;
  3. (verplichting tot) verlenen van bijstand, als B. en W. of gemeenteraad dit eisen;
  4. benoeming van bestuursorganen of functionarissen door gemeentelijke overheid;
  5. gemeente-ambtenaar q.q. als secretaris;
  6. goedkeuring, wijziging statuten en/of opheffing stichting door gemeentebestuur.


* multilevensbeschouwelijk zal ik maar zeggen, atheïsten, rooien en wat heb je, niet eens meegerekend.