zondag 29 september 2013

Unsere Daseins Kreise

Wird schon durch die Möglichkeit, diese oder jenes Datum oder Ereignis (z.B. Teilnahme an Kriegen, Mitterleben von Bränden, Huldigungen, Kirchen- und andern Festen) zu ermitteln, die Beschäftigung mit der Geschichte der Stammesheimat verlockend, so gewinnt sie noch grössere Bedeutung, wenn man die Heimatgeschichte als den Rahmen betrachtet, der die Familiengeschichte umschliesst. Wer den Dichter will verstehn, muss in Dichters Lande gehn. Und wer die Altvordern in ihrem Wesen erfassen will, der muss sie aufsuchen an der Stätte ihres Wirkens, muss sich vertiefen in die Geschichte und Kulturgeschichte dieser Gegend. Was sagen uns denn die paar Daten, die uns das Kirchenbuch bietet? Wir erfahren wohl durch sie Geburt und Tod, Ehe und Kinder der Vorfahren. Es sind aber nur leere, tote Aufzeichnungen,die uns von ihrer Persönlichkeit kaum etwas ahnen lassen. Leben gewinnt das alles erst wieder, wenn wir die Zeit verstehen lernen, in der sie ihres Daseins Kreise vollendeten. Durch das Hineinversenken in die politische Lage des Landes, in seine sozialen und wirtschaftlichen, geistlichen und religiösen, wissenschaftlichen und künstlerischen Verhältnisse bekommt das Bild unserer Väter Kraft und Anschauligkeit; wir erhalten durch die Heimatgeschichte den Schlüssel zu manchen uns sonnst unverständlichen Handlungen.

Dit is het genealogisch credo van Landsrichter Otto Grobefert in Graudenz, waarnaar handelde, bij het schrijven van zijn familiegeschiedenis een kleine honderd jaar geleden, mét overgave, de werktuigbouwkundig ingenieur W.J. Hoffmann J.Jzn. In zijn vrije tijd las hij alles wat hij kon vinden over de zeventiende- en achttiende-eeuwse politieke, economische, geestelijke, religieuze, wetenschappelijke en artistieke verhoudingen in Duitsland (daartoe vanwege de aanwezigheid van een Duitse tak in zijn stamboom veroordeeld) en trachtte er de ‘leer’-heid van zijn genealogische Aufzeichnungen mee te vullen. Ik bewonder dat.
345 pagina’s zijn het geworden (Geschiedenis van de Familie Hoffmann uit Hachenburg. Deel I. De Duitsche Familie, 1925) en om eerlijk te zijn: zijn doden blijven dood. Nou moet ik wel zeggen dat het zondagavond is, dat ik moe ben en er alleen nog maar wat in heb zitten browsen. Misschien dat ze toch wel gaan leven als ik het grondig ga lezen, waar ik, om eerlijk te zijn, best wel zin in heb.*
‘Familie Uitgave – Niet in den handel’ heet het op de titelpagina. Ik vond ook niet het boek zelf. Iemand heeft het in zijn geheel gefotokopieerd, minus de illustraties en er een ringetje doorheen geslagen. Deel twee vond ik niet.** 

* Een paar jaar geleden was ik in het Westerwald, oostelijk van de Rijn nabij Koblenz, de Wohnsitz van de Duitse Hoffmanns. Ik kan hier wel verklaren dat het opzoeken van de doden in de 'Stätte ihres Wirkens' vandaag de dag weinig zin meer heeft en dat niet omdat de laatste Hoffman er al lang geleden is gestorven.
** Over de Rotterdamse Hoffmann-tak. Kondigt het aan. Is misschien wel niet afgekomen: aan deel 1 heeft hij twintig jaar (!) gewerkt. Wel vond ik dit:

 Johann Frederik Hoffmann en Zonen Rotterdam



donderdag 26 september 2013

Trompetter



Op 21 december 1830 gaf de gouverneur van Noord-Brabant alle deserteurs tot 10 januari 1831 de gelegenheid zich te vervoegen bij de burgemeester van hun gemeente en via deze, gewapend met een schriftelijk bewijs van aangifte, bij hun onderdeel, ‘zonder dat zij, wegens hunne desertie, eenige straf zullen ondergaan’. Na 10 januari zouden ze gewoon weer de straf ondergaan die de wet op desertie stelde.*
Dat was niet alles: de gouverneur waarschuwde ‘een ieder, die met de deserteurs in eenige betrekking mogten staan , en voornamelijk de ouders en bloedverwanten, welke de meeste der gedeserteerde miliciens uit deze provincie tot die desertie aangespoord en verleid hebben, om de meest spoedige terugkeer der gedeserteerden naar hunne corpsen te bevorderen; wordende tevens aan de ouders en bloedverwanten van die deserteurs, èn aan degenen, die aan een deserteur huisvesting of schuilplaats mogten verleend hebben, te kennen gegeven, dat zij door militaire inlegering zullen gestraft worden, indien de deserteurs zich op den 10 januarij aanstaande niet mogten hebben aangegeven, en zulks voor zoo lang, als dezelven van hunne corpsen zullen verwijderd blijven; zullende hierin zonder de minste oogluiking of toegevendheid worden te werk gegaan’.
**



Twee jaar later*** overkwam ‘de bedreigde inlegering’ de weduwe Peeters in Hoogeloon. Afhankelijk – zo kreeg de burgemeester te horen – van haar ‘gegoedheid’ zou zij ‘ten minste vier en hoogstens acht manschappen’ in huis krijgen, ‘tot dat de Deserteur die tot hare familie behoort, van zijne desertie zal teruggekeerd zijn’. Schadeloosstelling uitgesloten. Wel was het zo, dat mocht de gedeserteerde zoon zich binnen drie weken na aanvang van de verplichte inlegering alsnog melden, hij straffeloos zou worden ingedeeld bij een door hogerhand te bepalen onderdeel.





* En die ik eerlijk gezegd zo snel niet heb kunnen vinden
** Ik heb dit allemaal uit de krant: Noord-Brabander, eerste kerstdag. Dat het niet altijd even leuk was om burgemeester te zijn, moge het slot van excellenties proclamatie aantonen. Men herinnere zich, dat we net een tiendaagse veldtocht tegen de Belgen achter de rug hadden en formeel nog met ze in oorlog waren. Er zullen er nogal wat gegromd hebben om edelgestrenges boodschap
***18 februari 1832; archief gemeente Hoogeloon 1811-1932, invnr. 362 

Kateliek

Tussen 24 augustus en 21 oktober 1872 vielen er bij de Maatschappij van Welstand drie brieven in de bus van Hendrik Jacobus Lips, winkelier te ’s-Hertogenbosch en naar eigen zeggen kort daarvoor benoemd (door de Majesteit, gelijk in die tijd gebruikelijk) tot brievengaarder te Schijndel. Dat had ter plaatse enig kwaad bloed gezet want Lips was qua religie Nederlands Hervormd: ‘daar er met mij verschijdene solicitante uit genoemde plaats waren, en allen kateliek (..), zoo steken zij allen nu de hoofden, bij elkaar om rede ik Protestant ben, en wenden alles aan om mij geen onderkomen te bezorgen’. Het vinden van een onderkomen was hem niettemin gelukt (‘met een list’, tegen een ‘groote huur’ en enkel voor ‘tijd en wijl’). Kon Welstand hem niet helpen bij het vinden van iets beters? Verhuurde de Maatschappij te Schijndel niet een huis aan een kateliek? Kon hij dáár mettertijd niet in?
Op 14 oktober begon het te dringen: de pastoor had inmiddels lont geroken en zijn ongenoegen kenbaar gemaakt aan Lips' huisbaas. Die had hem vervolgens aangezegd naar iets anders om te zien (‘niet dat hij mij op straat zal zetten voor ik iets anders had dat niet maar hoe eerder ik iets had hoe liever hij het had’). Daar kwam bij dat het hebben van een pand uit hoofde van zijn werk een vereiste was (‘Ook den Heer Directeur uit ’s Bosch heeft mij gezegt ik hier niet mogt blijven, daar ik geen afsluiting of vrij kantoor heb’). En er was nog de ‘Heer de Waal een Israeliet’ die zijn zinnen weer had gezet op Lips’ huidige woning en ook al was komen informeren wanneer deze in het huisje van Welstand kon.
Een week later stond het er nog slechter voor. Het gerucht ging nu dat de kateliek van Welstand was verteld dat hij ‘gerust aan het zaaijen van zijn winter koren kon beginnen, daar hij zijn woning niet behoefde te verlaten’. Als Welstand genegen was om hem bij te staan, dan moest het nog deze week gebeuren. De kateliek had ‘expres deze week nog gewacht’ met zaaien.
Ik weet niet hoe het is afgelopen met Lips. Uit het archief blijkt niet dat Welstand hem heeft willen ondersteunen.* 



* BHIC, toegang 212, invnr. 73; briefnummers 212, 250 en 253. Niks over in 107, 19 verdient ter zake misschien nog a second look.

woensdag 25 september 2013

Levenddoode

Dominee Lublink Schröder van Valkenswaard aan de secretaris van de Maatschappij van Welstand:

Amfr. met het oog op de in het algemeen reeds vrij treurige zamenstelling onzer Brab. Prot. gemeenten wenschte ik wel dat ik in antwoord op uw schrijven dd 1 M. j.l. u kon en mocht overseinen  “voor de zoodanigen hebben wij hier gelukkig geen plaats meer.” – Komen die levenddoode – zoo maar niet erger! – elementen of laat ik liever zeggen exemplaren want het eerdere woord is te aktief voor die meestal lijdelijke figuren -. worden die door anderer bemoeiing van elders binnengeloodst dan reeds betreurt men die soort van vermeerdering v. ons kleine zielental maar om er zelf nog de hand toe uit te steken is waarlijk een iets dat niet van harte gaat.
Bij Holzenbosch is reeds jaar en dag een kostganger en ik zou niet denken er plaats was voor een tweede. Maar bij vrouw Schurgers weet ik wel dat er nog gelegenheid zou zijn. Daar is een klein opkamertje disponibel en kan iemand voor de som van f 150 à f 160. – geborgen worden met kost & bewassching. Deze som is gesteld op voorwaarde dat de patient geen extratjes noodig heeft en zoo men zegt met den boerenpot medeeet. Daarvoor wil moeder Schurgers na eerst door mij ingewonnen informatien hem wel hebben. Na het eindigen van dezen brief ben ik nog eens naar haar toegeweest. Van daar deze kantteekening.-
Voor die menschen zelf en ook met het oog op mijne andere gemeentenaren acht ik het echter zeer wenschelyk ietwat meer op de hoogte te worden gesteld van de persoon i.k. dan nu het geval is. Ik zou hun niet gaarne een lastig huisgenoot bezorgen of iemand met pretenties die daar natuurlyk geenzins voegen zou.
Meld mij dus zoo mogelijk iets meer omtrent die te verloopen grootheid alvorens zij hare afzakkingstocht naar het land van kranke beursen, hersens en wat dies meerder zij gaat bewerkstelligen. Als wij dat exemplaar eenige jaren zullen moeten slikken dan is het billyk dat men op de plaats waar hij nu is zich althans nog eenige dagen zijn bijzijn getroost en wat geduld oefent tot nadere informatien. Mocht deze gang van zaken óf Dr. van Marken ? óf u te omstandig voorkomen dan belet niets hem noch u .. .. in dezen te handelen hetzij met de Wede. Holzenbosch het zij met de wede. Schurgers. Andere gelegenheid althans aan die prijs ongeveer is mij voor ’t oogenblik hier in den omtrek niet bekend. –
Mijn huiverigheid om zelf een al te behupzame hand hierin te bieden zult gij hoop ik verklaarbaar vinden. Daarmede is natuurlyk in de verste verte niet gezegd dat ik er mij niet mede bemoeien wil. Integendeel maar alleen onder voorwaarde van wat meerder bekendheid met ’s mans karakter & antecedenten enz. enz.
In afwachting van uw antwoord wees met de uwen vriendelyk van ons gegroet en geloof mij gaarne
tt.
Lublink Schröder
Vwaard, dd 2 Mei 72

In den tijd heb ik u gezonden een opname voor een nieuwe schop bij No 58. Wed. Schurgers. Kan die reparatie nu doorgaan want het is daartoe nu de welaangename tijd dat de mensche het noodig hebben. – Ik kan het briefje niet vinden en gok ? dat het nog bij u zal berusten daar ik toen schreef dat die reparatie wel werd aangevraagd maar eerst toch in het voor jaar kon bewerkstelligd worden althans noodig was –
Bij nader onderzoek vind ik het bewuste dokument dat hiernevens gaat

Heb in de gauwigheid geen brief de dato 1 mei 72 kunnen vinden, noch enige correspondentie ter zake, daarna. Erg duidelijk schreef hij ook niet, al is dit wel zo'n beetje wat er staat, vermoed ik.
Welstand had hem waarschijnlijk verzocht een onderkomen te vinden voor een kostganger van ver, een verzoek dat hem nogal de kast opjoeg. Er waren kennelijk problemen geweest met een vorige en nu wilde hij eerst terdege geinformeerd worden omtrent karakter en antecedenten. Een goed moment ook om aan te dringen op spoedige reparatie van de schop van de weduwe Schurgers, de meest waarschijnlijke hospita to be. Moet Hendrika Voskes geweest zijn, weduwe van Antonie Schurgers. Uit de bevolkingsregisters kan ik niet opmaken wie de problematische voorganger is geweest en evenmin of het project al dan niet is doorgegaan.*




* over de commensaal van Holzenbosch durf ik ook geen uitspraak te doen. Wat scheef staat, zoeke men overigens in het gekantelde deel van de tekst op foto 1 (als het te lezen is; ik ga het niet groter maken dan het is). De Lublink Schröder in kwestie is Johannes Abraham

maandag 23 september 2013

Mega-courget

Vandaag wezen fietsen. Een heel end: van hier naar Postel (!), van Postel richting Reusel tot bij de brandtoren en van daar naar Bladel (waar flesje water en twee perziken gekocht bij de Albert Heijn). Van Bladel naar Hulsel, dan Netersel, Westelbeers (perziken opgegeten bij het kapelletje;  de Grote Beerze stroomt daar ook; was me niet eerder opgevallen; een eindje verder zag ik weer railingen aan weerszijden van de weg maar dat bleek te gaan om een soort wild-tunneltje, vermoed ik, reeën allicht), bocht naar links (vroeger in ieder geval, meen ik me te herinneren; het lijkt wel of ze hem rechtgetrokken hebben, wat toch eigenlijk niet kan, wel?) richting Casteren en Hapert maar omdat er nauwelijks wind stond, de zon scheen en ik geen zin had om thuis* te zijn, na een paar kilometer linksaf gegaan, de Ir. van Meelweg (wie was dat?) op. Geen idee waar ik naartoe reed. Na een kilometer of vijf kwam ik aan een weg die Stroomkesberg heette (waar ergens - links en rechts maïsvelden - een bord staat met de tekst: Stiltegebied). Ik ben daar rechtsaf gegaan, omdat ik het idee had dat ik anders in Middelbeers terecht zou komen, waar ik in Netersel nog wel naar toe wilde en dan door naar Oirschot maar gaandeweg begon ik zadelpijn te krijgen en wilde ik het stuur zo langzamerhand wat meer richting hier wenden. Ik kwam in Vessem terecht. Daar links richting Wintelre, tot voorbij de voetbalvelden en de twee meren. Dan rechtsaf de bossen in, richting Oerle, geen verhard pad, wat je toch wel verwacht als zo'n paddestoel het zegt. Twee mega-paddestoelen (echte, voor Ingrid) gefotografeerd (in mijn fietstas trouwens sinds Hulsel al een mega-courget; langs de weg gekocht voor een kwartje; bieten waren vijftig cent) en een zestal zilverreigers in het water. Door het zand Halfmijl bereikt. Daar even in de schuilhut gezeten en getwijfeld over Oerle of rechtdoor, waar ik Knegsel vermoedde. Stond niet op de paddestoel. Behalve grafheuvels stond er helemaal niets aangegeven in die richting (kan de overheid daar niet wat aan doen?!), maar ik kwam in Knegsel hoor, en later in Steensel, want ik wilde terug over de Stevert en het bruggetje over de Run. Ik zit daar graag even in het gras als ik er voorbijkom en zeer bepaald vanmiddag, want ik begon honger te krijgen en het gevoel alsof mijn gat onder de blaren zat. Er staat daar een mooie boom (rechts kijken) langs het stroompje. In Waalre friet-speciaal en cola (De Mert, Chinees meisje) en aldus gesterkt naar huis gereden, niet over de Antoon Coolenlaan overigens, want die heeft de overheid ter hoogte van de kruising met de Willem Elsschotlaan opengebroken, bij het Pieter van den Hoogenband-zwembad voor de deur. Komt een carroussel.
Mooie tocht. In Postel zat ik chocolade-ijs te eten op een van de bankjes, toen een oude man naast me kwam zitten. Woonde nu in Retie maar vroeger in Hapert, op de Loonseweg en de Tongerlolaan. Was gisteren met zijn zoon naar PSV geweest. Toen we kwamen te spreken over het Kempisch Bedrijvenpark, vertelde hij dat hij in 1960 voor twee kwartjes per meter grond had gekocht op het oude industrieterrein. Van burgemeester Van Woensel. Bleek-ie de ouwe meneer Saris te zijn. Met zijn zoon Hennie, die nu de zaak leidt, heb ik nog op de lagere school gezeten. Hij hoestte nogal. Was overgrootvader. Had veel gegolfd en jenever gedronken met Theo Leijdekkers, vroeger en heel vroeger. Op de weg naar Reusel bedacht ik dat hij waarschijnlijk de bekendste Nederlander is die we ooit gehad hebben in Hapert.
In Hulsel - een heel end terug - ligt achter de kerk, op de plaats waar vroeger de oude kerk stond een soort van ruïne-maquette ván de oude kerk. Twaalfde-eeuws las ik er. Regelmatig opgeknapt, totdat-ie afbrandde in 1888. Toen was het niet meer de moeite.
Hulsel. Ben er eens wezen eten met de familie, een paar jaar geleden. Daarvoor? Kan me vaag herinneren dat ik er eens ben wezen voetballen in de jeugd, lang, lang geleden. P-junioren schat ik. Kan me niet meer herinneren of we toen ook met de fiets waren.


Aangaande het afbranden van de katholieke kerk te Hulsel deelt de Middelb. Ct. nader mede: Maandag in den vroegen morgen — 't was ongeveer 3 uur — werd brand ontdekt in de kerk van Hulsel, gemeente Hooge- Lagemierde en Hulsel. Weldra was een groote menigte op de been, doch de brand had reeds zulke vorderingen gemaakt, dat aan het beteugelen der vlammen niet meer te denken viel. Een spuit had men trouwens ook niet; slechts die van Lagemierde was op het terrein. Een indrukwekkend schouwspel toonden de woedende vlammen, toen zij in den toren om zich heen grepen, de zware balken vernielend en een ontzaglijke vuurmasaa tegen den somberen hemel afteekenend. De groote klok is gesmolten, het uurwerk vernield met alles, zonder eenige uitzondering, wat in kerk en toren aanwezig was. Men denkt dat de brand op het altaar ontstaan is, waar zelfs het tabernakel met de H. Vaten totaal is verloren gegaan. Ernstig wordt aan kwaadwilligheid gedacht. Men vermoedt dat er gepoogd is de kerk te bestelen, en deze daarna in brand is gestoken, en in dit vermoeden wordt men nog versterkt door het feit, dat er 's nachts twee maal bij den weleerw. heer pastoor gescheld is. Zou het nu niet kunnen zijn, dat de dieven en brandstichters den pastoor hebben willen wekken, om zich op deze wijze de gelegenheid te verschaffen, ook de pastorie te bestelen? Anderen denken dat de brand zou ontstaan zijn reeds bij of na de godsdienstoefening van Zondag namiddag, en dat deze zoo lang zou gesmeuld hebben. Kerk en toren waren verzekerd voor f 11,000, de inhoud slechts voor f l000.'t Dient vermeld te worden, dat de herder der gemeente met kracht moest worden tegengehouden, anders had hij in zijn ijver om het Allerheiligste te redden bepaald den dood gevonden. De sacristie is behouden gebleven.**

Dat we dat nou uit de Middelburgsche Courant moesten vernemen, hè. 

* Hola, al lang niet meer in Hapert hoor
** De Tijd, 26 oktober 1888

zaterdag 21 september 2013

Bidprentjes

Gevonden bij de scouts in Bergeijk, een paar weken geleden:

Antonius van de Kerkhof

Theodorus Raaijmakers
Pieternella Maria Riteco

Gijsbertus Joachems

Henricus Johannes Scheepers

Henricus de Vries

Wim van Bergen

Laurens van Vroonhoven

Johan van Dinter

Wim Clabbers

Johannes van de Laar
Hendrika Hendriks
Johanna Maria Weijnen

Hendrikus Sanders
Johanna Boudewijns

Gerardus Maasakkers
Johanna Berkvens

Mathijs van der Heijden
Cornelia van den Boogaard

Petrus Wilhelmus van de Laar
Catharina Vogels

Johanna Maria van de Laar

Catharina Vogels
Petrus Wilhelmus van de Laar

Martinus Koks
Anna Maria Aarts

Karel Gerardus van Els
Maria Christina Beckers
Mathilda Josephine Houbraken

Arnoud van Dinter
Antonetta Jochems

Engelina Gesina Joanna van Duren
Cornelis Johannes van Geel

Gerry Steenbakkers

Johanna Maria Lathouwers
Theodorus Johannes de Jager

Helena Regina Elisabeth Janssen
Johannes Nieuwhof

Helena van den Bogaart
Arnoldus der Kinderen

Gerardus van Rooij
Hendrica Verbeek

Petrus Merks
Maria van den Tillaart

Petrus Swinkels
Wilhelmina van de Vleuten

Laurentius Swinkels
Theresia Merks

Wilhelmus van den Hurk
Maria Schellens

Hendrikus van den Hurk
Margaretha van der Kruijsen

Marinus Bueters
Wilhelmina van der Heijden

Arnoldus Venmans
Johanna Maria van Orten

Gerardus van de Ven

Henricus van Dooren
Henrica Vereijken

Antonius van der Zanden

Jaspert Swinkels
Petronella Michils

Theresia van Seters
Mattijs de Bont

L.G. Oomen
J-M van Schijndel
S.G. Henssen





woensdag 18 september 2013

Poelier

Door de Officier van Justitie in Eindhoven gevraagd naar het morele gehalte van Jan Willems uit Hoogeloon (bijgenaamd: 'poelier'* en op dat moment vastgehouden op verdenking van meineed), antwoordde burgemeester Luijten 'dat my omtrent de moralityd in het gedrag van Jan Willems niets nadeligs is bekend hoewel het algemeen in het dorp bekend is dat hy gezegd heeft het is my net eender of ik myn vinger of myn gat omhoog steek is het my niet mogen gelukken getuigen tegen wien hy zulks gezegd zoude hebben op te sporen'. 
Mij is het niet mogen gelukken uit te vinden wat Jan Willems daarmee nooit heeft willen zeggen. Het spreekwoord lijkt me onverschilligheid uit te drukken.




* Jan was smid; zijn hele leven lang (overleed 1885). Ook in 1864.


(later stond)
Jan Willems’ meineed (‘valsch getuigenis’) betrof de ontkenning van een incident op Lemel, dat plaats had gehad op 15 november 1863: hij was daar zonder vergunning (en op zondag) wezen jagen met de woesteling Leendert Mollen. Mollen was op heterdaad betrapt door de veldwachter maar tot een arrestatie was het niet gekomen omdat hij gedreigd had op hem te schieten (‘blijf terug of ik schiet u overhoop gij moet terugblijven, en als gij niet terug blijft, dan ben ik eeuwig verdoemd als ik u niet overhoop schiet’). De veldwachter had eieren voor zijn geld gekozen en was er vandoor gegaan.
Mollen de woeste, had Jan Willems later ‘het stilzwijgen opgelegd omtrent het bedreigen tegen den oppasser’ en omdat hij zijn maat kende ‘voor een driftig en wraakgierig persoon, en die hem misschien wel zou komen doodschieten, zooals hij den oppasser der jagt gedreigd had’, had hij gelogen. Hij werd veroordeeld tot een ‘correctionele gevangenisstraf van één jaar, in eenzame opsluiting te ondergaan.’ Daar kwam hij goed mee weg want de wet was niet mals ter zake het afleggen van ‘valsche getuigenissen’. Het had kunnen uitdraaien op een ‘tuchthuisstraf’ van vijf tot twintig jaar, als de rechter niet geoordeeld had, dat er sprake was geweest van ‘billijke vrees’.
Mollen werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, de maximumstraf op ‘wederspanningheid’.
*

* BHIC, criminelen 22-41, 22-94.


maandag 16 september 2013

Vlugheid

Fredericus Albertus Johannes Ampt, geboren 19 februari 1816 te 's Gravenhage, anno 1858/9 rentenier en ingekwartierd bij de weduwe Damen* in Hapert, solliciteerde te dien tijd naar de functie van bewaarder bij het gevangeniswezen te Rotterdam, daartoe genoodzaakt door het slinken van zijn fortuin volgens onze burgemeester Luijten in diens antwoord op een verzoek om inlichtingen van de Rotterdamse Kommandant der Gevangenissen: beschikte gezegde Ampt over een 'gezond gestel', meer in het bijzonder, over 'vlugheid van lijf en leden'? En hoe gedroeg-ie zich zo?
Geene misdragingen schoon nogal verkwistend. Vergezeld van een certificaat van de geneeskundige.
Ampt is medio 1859 inderdaad naar Rotterdam vertrokken. Kwam nog eens terug ook, in 1881, naar Bladel, waar hij inwoonde bij Aart van Heijst.**





* Johanna Dankaarts
**
Rotterdam, den 20 July 1859
Daar de verzoekschriften enz. van den Heer F.A.J. Ampt in mijne handen zyn gesteld, om na te gaan of ZE. ook in aanmerking zou kunnen komen voor de vacerende post van Bewaarder in de Gevangenissen onder mijn beheer alhier; heb ik de eer beleefd te verzoeke om my door intermediair van UwelEw te doen toekomen een certificaat van den Geneesheer, waaruit behoord te blyken dat hy een gezond gestel heeft en in staat is dienst in eene Gevangenis waartenemen, waaronder vooral begrepen wordt vlugheid van lijf en leden.
Aangenaam zal het mij zijn, als u mij in het vertrouwen eens meld, hoedanig zyne gedragingen in het algemeen zyn. Uw Certificaat is goed, doch by Missive kan men openhartiger zijn.
Mag ik U tevens verzoeken mij zoo spoedig immer doenlyk het verzochte Certificaat te zenden met de verdere mededeeling, alsmede tot welke Godsdienst ZE. behoord en of hy gehuwd is, en getal kinderen.
De Kommandant bij de Gevangenissen te Rotterdam

Hoogeloon den 23 July ‘59
Hierby geworde UwEd het certificaat van de Geneeskundige ten behoeven van de Heer FAJ Ampt
Gedurende den tyd van zyn verblyf alhier zynde nagenoeg een Jaar heb ik niet gehoord dat hy zich heeft misdragen doch vroeger moet hij wel eene neiging tot verkwisting aan den dag hebben gelegt welke hem nu by vermindering van zyn fortuin te meer naar eene betrekking om doet zien
Verder kan ik UwEd melden dat hij tot de Hervormde Kerk behoort en ongehuwd is
De Burgemeester
Luyten

zondag 15 september 2013

Levensberooving



Zwolle, den 17 Januari 1901,
Edelachtbare Heer,
Op Uwe laatste bestelkaart staan opgegeven: 4 van No. 1399, opgave gelegenheid tot inkwartiering. Ik vermoed dat dit eene vergissing is, en bedoeld word: No. 1398, staat levensberoovingen. Mag ik hieromtrent even Uw bericht verzoeken? De staten schoolstatistiek zullen morgen avond gereed komen.
Hoogachtend,
UEdelAchtb. dienstv. dienaar’
H. La Rivière
De uitgever was Hugo La Rivière, bekeerd christen, oud-burgemeester van Benthuizen. Maakte zijn kennis van de gemeente-administratie te gelde door fomulieren (modellen) uit te geven . In 1901 was 1399 niet van toepassing. 1398 ging over 'levensberoovingen' en maakte deel uit van de 'crimineele statistiek'.


De hele boodschap stond op een briefkaart van de zaak:





Scabies

Den Kolonel-Kommandant van de 17e afdeling Infanterie der 2e Brigade der 3e Divisie Infanterie, op het betreffende moment in oorlog met de Belgen, was blijkens een missive aan de burgemeester van Hoogeloon gebleken, dat 'eenige inwoners der kantonnementen, welke door mijne onderhebbende Afdeeling worden bezet, door schabieusse of venerische ziekte zijn aangetast, waardoor het kwaad noodwendig onder de troepen moet worden voortgeplant.' Verzoek aan de burgemeester, met referte aan hoger militaire autoriteit, om medewerking bij de bestrijding.
De 'venerische ziekte' bekend veronderstellend, denk ik dat de kolonel met 'schabieusse ziekte' bedoelt: schurft. Men heeft zo het gevoel dat het hier een delicater kwestie betreft dan een eerste lezing doet vermoeden. Te denken geeft vooral: 'noodwendig moet worden voortgeplant'.