donderdag 31 december 2015

Dave Berry 1965 (1)

In Zwolle waren ze hartstikke enthousiast:


In Valkenburg vonden ze er niet veel aan:


....


zaterdag 26 december 2015

1913

Op 10 september 1913 was burgemeester Panken naar de grote en Koninklijke landbouwtentoonstelling in Den Haag. Niet in zijn eentje maar met de 'landbouwcursussen' van Hoogeloon en Duizel:



Voor schoolmeester Van Liebergen was dat een tegenvaller. Die was druk bezig met het organiseren van een feest ter herdenking van '100 jaar Koninkrijk der Nederlanden', u weet wel, koning Willem I die uit zijn bootje stapt en voet zet op Nederlandse bodem, het is pas nog op TV geweest. Ik geloof niet dat deze fameuze stap de harten hier veel sneller deed slaan. Van Liebergen althans, die op 10 september een kick off had gepland, betreurde het de burgemeester die dag te moeten missen. Niemand ten onzent die er de ambitie beter in kon krijgen dan Panken:


En ambitie, dat wil zeggen: geld, was nodig anders zou er niet eens een fanfare spelen tijdens het feest:


Wat mee moest vallen, was de opbrengst van de geplande collecte. Als die niet mee zou vallen, kon het volk de muziek wel vergeten. Hoe het afliep, weet ik niet. Ik zal er de kranten en archieven wel eens op naslaan. Belangrijker voor nu, want van niet te overschatten historisch belang, is wat de meester zich even verder laat ontvallen over de voetbal:


Van Liebergen stond in Hapert, dus als hij met 'hier' Hapert bedoelt, dan hadden we al een voetbalclub in 1913, twaalf jaar eerder dan we steeds hebben aangenomen!*


* Tenzij de pastoor er een stokje voor stak natuurlijk omdat het voetballen de jongelui de lust zou ontnemen om deel te nemen aan de activiteiten van de jongensbond.




vrijdag 25 december 2015

Jalouzien

In het voorjaar van 1915 bestelden we jaloezieën. Wie en waarvoor weet ik niet precies. Zal wel voor het gemeentehuis in Hoogeloon geweest zijn. Misschien voor de burgemeester zelf, wie zal het zeggen.* Johannes Knapen van Eersel zou ze maken. Toen het wat lang ging duren rapelleerden we. Goddank deden we dat en kom je af en toe eens wat anders tegen dan begrotingen, verzamelstaten en bouwtekeningen. Dit is wat Johannes antwoordde:

Eersel 19 Maart 15

Mijnheer!

Tot mijn leedwezen heb ik de jalouzien noch niet geheel kunnen afwerken.
Ofschoon deze reeds zoo lang bij ons zijn heb ik ze niet klaar kunnen krijgen. Reeds langen tijd is mijne moeder ziekelijk en versleten, en mijn dienstbode – Barbara Hoeks van Hapert – is ongeveer twee maanden geleden ziek naar huis gegaan, zoodoende sta ik reeds lang voor een groote last en heb ik onmogelijk iets timmerwerk kunnen afmaken nog te meer daar er nog vele andere zaken tusschen komen. Aanstaande dinsdag e.k. krijg ik eene dienstbode uit Bergeijk die mij zeer waarschijnlijk wel van dien huiselijken last helpen zal. Wees zoo goed mij nogmaals om deze gegronde reden te verschonen indien U nog hoogstens 14 dagen wachten kunt zal ik zorgen dat deze in orde zijn afgeleverd. In den beginne meende ik vast dat U deze alleen voor zomergebruik noodig had waarom ik zulks uitstelde, later geraakte wij met onze huisgenoten aan de sukkel waarmede ik steeds gemoeid ben. Indien U kunt wachten, binnen 14 dagen zult U ze hebben.
Met alle Hoogachting
UEdele dienstwillige dn.
J. Knapen

Met onze Barbara heeft-ie het kennelijk nog even aangekeken: hoewel ze al in januari naar huis ging, is ze pas op 24 april uitgeschreven. Zoals het misschien ook even duurde voordat de nieuwe dienstbode, Maria Waterschoot uit Luijksgestel (oorspronkelijk Borkel) werd ingeschreven: 14 december 1916. Als zij niet de nieuwe uit Bergeijk was, dan weet ik niet wie wel. Johannes' moeder - Cornelia Rijken, al sinds 1872 weduwe van de Eerselse winkelier Petrus Knapen en met hem stichtster eener grote kinderschaar - overleed een jaar later op 3 juli 1916. Twee jaar later trad Johannes - eindelijk, hij was al 51 - in het huwelijk (Elisabeth Huijbers, oorspronkelijk van Bladel, 28 jaar jonger). Johannes overleed in 1936. De weduwe hertrouwde en verhuisde naar Eindhoven waar ze al heuse adressen hanteerden: Hertog Hendrik van Brabantplein 14 en Nassaustraat 4. Man, wat heb ik een hekel aan genealogie. (D'r moet ook altijd zo ontiegelijk veel tussen haakjes en streepjes)
Maria Waterschoot trouwde ook. Zij staat op een foto, de grote mevrouw in de witte blouse:


De echtgenoot is de soldaat.
Wat nog? Ah, zijn beroepen. Die varieerden, zij het niet veel: hij heeft geregistreerd gestaan als timmerman, opzichter, bouwkundige en zelfs: architect.

Anders dan hij dacht, scheen bij ons altijd de zon.


* ik niet. Na u. Als het voor het gemeentehuis was, zullen ze wel begroot zijn. Deze brief komt uit invnr. 501. De foto en nog véél méér Waterschoten vindt u hier

Hanneke Heem



Donne senza nome

1 oktober 1953:






Storyline


This is the sad story of several desperate ladies incarcerated somewhere in Italy in a camp for displaced women after the end of World War II. Among them, Anna, a Yugoslav, who has seen her husband killed in Trieste by political enemies. She is pregnant and her one and only aim right now is her baby to be born. Janka, a beautiful Polish girl who has lost her mind, is reunited with the physician who sent her to a brothel for Nazi officers. As for Yvonne, a light-hearted French woman, she is prepared to do anything to leave the place, including to marry out with an Albanese ice cream man, despite his unappetizing looks. At least, she will stop being a woman without a name. 
Written by Guy Bellinger

Géza von Radványi was born on December 17, 1907 in Kassa, Austria-Hungary as Géza Grosschmid. He was a director and writer, known for Donne senza nome (1950), L'étrange désir de Monsieur Bard (1954) and Valahol Európában (1948). He was married to Mária Tasnádi Fekete and Eva Daghofer. He died on November 27, 1986 in Budapest, Hungary.
Younger brother of writer Sándor Márai.














donderdag 22 oktober 2015

Zadeldaktoren


Een goedertieren dag

Mij lijkt vandaag een goedertieren dag
zijn vredigste uithoeken voor te behouden:
zijn grazigste weiden mag ik aanschouwen
vanuit de trein, een einder met zadeldaktoren,
de mens en zijn vee, het rode gevlinder
van de aardaker boven het gras.
De bloedbesmeurde pauw van al zijn andere
godvergeten feiten houdt zich vooralsnog
gedeisd en opgevouwen in mijn tas.

Erik Menkveld, uit: Schapen nu! (De Bezige Bij 2001)*

Moest het vijf keer lezen zondagavond in de Volkskrant. Nu zie ik het in enen. 
Campert kwam ermee, ik vergeet waarom, één van drie over dood, ik weet het toch nog. Had het van Van Oorschots scheurkalender. Moest ik ook maar es kopen, al zal het zoeken zijn, waar em te hangen. De droger lijkt de aangewezen plek, aan een plakhaakje.

* Had het gedicht liever in het midden gehad maar dan zakt de zadeldaktoren onder de einder. 

zondag 4 oktober 2015

Mestkar

In de Vrij Nederland van 4 juli jl. - ik heb ze moeten opsparen vanwege geen tijd - heeft Beatrijs Ritsema het over 'schuldculturen' en 'schaamteculturen', kwalificaties die worden gebruikt door cultureel antropologen. Het verschil, schrijft ze, is zo'n beetje gelijk aan dat tussen individualisme en collectivisme: 'In individualistische, uit het christendom voortgekomen culturen bouwen mensen schulden op met zondig gedrag en ligt de uiteindelijke afrekening in handen van God. Men lijdt er onder schuldgevoel. In de collectivistische variant heerst de blik van de massa die een normoverschrijdend persoon onmiddellijk lik op stuk geeft. Hier lijdt men onder schaamte.'
Helder.
Al is het natuurlijk nooit zo simpel:  'Alles relatief natuurlijk. In westerse culturen wordt schaamte evengoed ingezet om mensen op het rechte spoor te houden (de mestkar!) en in niet-westerse culturen hebben ze ook ervaring met individuele schuldgevoelens.' 
Mij intrigeert die mestkar. Ik weet niet precies wat ze ermee bedoelt maar ik heb het gevoel dat ik het in de pek-en-veren-richting moet zoeken én dat hij bij ons vandaan komt, een pre-individualistische, (nog) onverdeeld christelijke, agrarische schaamtecultuur. Yep, dat moeten wij geweest zijn.  

zaterdag 3 oktober 2015

Le nouveau Duhamel

Weer es wat over boeken. Uit de Wesselman-correspondentie:

Vught den 29 September 1849
HoogWelgeboren Heer en Vriend!
Bij mijn vertrek uit Helmond, heb ik ten uwent gelaten het mij toebehorend groot werk: Le nouveau Duhamel, Traité des arbres et arbustes etc.
Daar ik veronderstel dat UHWelgeb. dit werk kunt gelezen en herlezen hebben, zoude ik hetzelve gaarne weder in mijn bezit hebben en zal, met uwe toestemming, in de eerste dagen van October, een vertrouwd persoon zenden, ten einde het van UHWgeb. over te nemen.
Een woordje antwoord, zal mij nader bepalen.
Tevens geve ik UHWgeb bij deze de vernieuwde betuiging van mijne voortdurende hoogachting.
vGeusau
Het werk bestaat in 6 Tomes, in drie volumes half Engelschen band, en het 7e in cartonnen band.

Bedoeld wordt ongetwijfeld:

Duhamel du Monceau, H.L., Traité des arbres et arbustes, Nouvelle édition [Nouveau Duhamel] (1800-1819).

Tweede uitgave. De eerste dateert uit 1755.



Flink de borst en den buik wasschen

Gisteren verdwaald in het natuurgebied de Rovertsche Heide. De weg moeten vragen. Dat ging zo:
- Luister, ge rijdt richting...
- Sorry, ik ben te voet.
- Te voet? Oh. Ah. Eh... Jè. Dan eh... Dan kunde denk ik mer het beste hier linksaf de bossen inlôpen. Zürgt dè ge de zon zôn bietje in oewe rug haauwt.
Vanmorgen tot tien uur geslapen en giga spierpijn. Anders was ik Juniperus communis wel gaan fotograferen. Net als de pastoor en de Tilburger H.S. heb ik het beste voor met de mensen. Dat je moet gaan zweten bij cholera en beginnende verkoudheid is intussen algemeen bekend. Vroeger in Hapert gingen we sporten. 

Pastoor Kneipp over de cholera.*
Wat is men bang voor cholera! Weinig jaren geleden was zij een vreeselijke verschijning voor vele landen en eischtee talrijke offers. Om zich voor overstrooming te vrijwaren, legt men dijken aan, men regelt het stroomgebied. Bjj een boschbrand graaft men greppels om de verwoesting van het vernielend element te beteugelen. Zulk een dijk, een greppel tegen de cholera — dien ontzettenden vijand van het menschelijk leven — is het water. Het redt uit het gevaar, en als een dijk of greppel omringt het hen, die er gebruik van willen maken.
Bij cholera geldt de hoofdregel: Die spoedig zweet, is gered; die niet spoedig transpireert, gaat verloren. Op zekeren dag word ik 's avonds om 11 uur bij een arm dienstmeisje geroepen. Zij had reeds meer dan 20 maal overgegeven en meer dan 20 maal stoelgang gehad. De dokter woonde 2 uur ver. Het meisje wenschte zich voor te bereiden om te sterven, want zij gevoelde maar al te wel, dat zij deze verschrikkelijke ziekte niet zou overleven. Handen en voeten waren als ijs, het gezicht doodsbleek, de gelaatstrekken ingevallen, en teekenen van ontbinding waren voorhanden. Aanstonds beproefde ik om de stervende te doen zweeten, want naar mijne meening hingen daar leven en dood van af. De huisvrouw bracht spoedig 2 groote, grove linnen doeken. Ik liet ze in warm water doopen, meermalen vouwen, uitwringen en op borst en buik leggen. Daaronder kwam echter op het bloote lijf een in warme azijn gedoopte enkele doek te liggen. Dit vochtige en warme compres word overdekt met een veeren bed, zoo warm en zwaar als de zieke het verdragen kon. De warmte drong door tot de cholera-lijderes; in 15 minuten was het heele lichaam door en door warm. 20 minuten parelden de zweetdroppels op het gezicht. Opnieuw liet ik de compres in warm water doopen, en in korte tijd hielden de krampen op; er kwam een einde aan braken en neiging tot braken. Om de uitwendig opgewekte warmte ook inwendig te helpen, moest de zieke een kop melk met venkel (een lepel vol gemalen venkel laat men 3 minuten in melk trekken) zoo warm mogelijk drinken. De kranke begon voldoende te zweeten en was gered.
In de herstellingsperiode mag men den zieke niet verwaarloozen, ofschoon hij geen buitengewone zorg vereischt. De herstellende zal dagelijks 1 uur lang een compres op het achterlijf nemen (dit bestaat uit een meermalen gevouwen linnen doek, nat gemaakt en langs den geheelen rug op het lichaam gelegd); daarbij nog alle dagen gedurende 1 uur een compres op het bovenlijf (denzelfden doek op borst en buik) aanwenden en zich bij die aanwendingen goed instoppen. Dat deed ook onze patiënte, en in 10 à 12 dagen was zij hersteld. Een tweede geval werd op dezelfde wijze en met hetzelfde succes behandeld. Ik kan niet nalaten om hier twee opmerkingen te maken.
1. Als de hier besproken ziekteverschijnselen (hevige diarrhee, braking, krampen enz.) zich voordoen, dan moet men niet verzuimen om zulke zieken onmiddellijk naar bed te brengen. Landlieden zijn te dien opzichte voor zich zelven te streng en daardoor onvoorzichtig. Men geve een warmen drank voor inwendig gebruik. Als men voor krampachtige toestanden vreest, of de voeten ijskoud worden, zoo legge men den zieke aanstonds (niet langer dan 3 kwartier) een warm compres op het voorlijf. Tegelijkertijd laat men hem op een warm compres voor het achterlijf rusten. Herhalen zich de krampen, dan moeten de compressen van voor- en achterlijf vernieuwd worden. Als de warmte en het zweet zich openbaren, is het gevaar voorbij. 
2. Men zij voorzichtig in eten en drinken, tot alles weer in orde is. Men zoeke uit den gewonen daagschen pot de lichtste spijzen, en om te drinken is warme melk het best, zijnde heelend en voedend tegelijkertijd. 
Als de cholera ergens heerscht, vertrouw dan op God en geef den moed niet op! Uit voorzichtigheid kunt ge u elken morgen en iederen avond flink de borst en den buik wasschen; kaaw alle dagen 10 à 12 jeneverbessen en hebt ge die niet, koop u dan peperkorrels! Voor weinig geld kunt ge er een groote hoeveelheid van krijgen. 5 zulke korreltjes 2 maal per dag genomen verwarmen de maag, helpen de spijsvertering en verwijderen de gassen.







* Kneipp was niet van hier. Hij woonde in Beieren en ontwikkelde daar de 'Kneippkuur', die zo'n beetje neerkwam op wat hij hier liet doen met de zieke dienstmeid.


vrijdag 2 oktober 2015

Vlamingen

Het volgende stukje uit de Telegraaf van tien februari 1934 heb ik wel tien keer gelezen en nog ben ik er niet uit. Lees:


Het gaat om Dr. Sterkens. De vraag waarover ik me in mijn vrije lange weekend het hoofd zit te breken, is: wie zijn zijn 'Vlamingen'?

Buigen en barsten

Ik wilde naar het Vennenbos maar daar hadden ze er alleen nog met acht bedden en ik heb maar drie nachten. Aan de Achterste Hoef mankeerde ook wat, weet niet meer wat. Ter Spegelt weet ik ook niet meer. Was ook niet ver. Ver van waar ik een week of twee geleden heerlijk liep te wandelen, Pan, Pals, Dalem en de velden in, normaal loop ik er alleen doorheen, de langgevels glad voorbij. Prachtig nazomerweer, ondergaande zon, verrassende nieuwe paden en velden, zoiets onthou je. Ik dacht, ik moet eens naar het Vennenbos, ik had nog dagen. Eten bij cousin Pleun, die bedient in het restaurant.
Esbeek. Het werd Esbeek. Minicamping De Tramhalte. De mevrouw aan de telefoon deed er ongevraagd wat af toen ik aarzelde over de Hooiberg (geen eigen douche en toilet): ik heb ook nog een appartement.
Ben van mijn fiets gedonderd. Kan niet veel ánders dan wandelen momenteel. Heb er al tochten opzitten van vijftien plus kilometer, terwijl ik altijd heb gedacht dat ik maar voor hooguit tien kilometer gedachten had. Faby loopt er vlot vijftig. Je vraagt je af wat ze toch te bedenken heeft die laatste veertig lang?
Geen wifi in Esbeek. Bij mij int appartement. De eigen plee komt niet met eigen internet.
Gisteravond geen al te vreugdevolle vergadering. Ook daar heb ik ruzie. En ik zag het nog wel zo zitten. In Esbeek beslis ik of ik blijf, of ik ermee doorga. Ruzie is geen goed moment om op te stappen.
Ik blijf. Ik ga door. Hupsakee, nu al besloten, nog gewoon thuis op de bank.
Het boek intussen maar vergeten. Het kent samenhang noch allure, nét wat het altijd al ontbeerde. Een erbarmelijk stuk van Bram Beekheester, die we bij de vereniging moeten houden want de penningmeester staat op het punt om op te stappen; een te moeilijk van Nollen; stukadoorsstukken van Jannen en van Leoos, de vochtplekken nog altijd te zien en allebei kwaad dat ik er aan heb gezeten; Gijsbert kwaad omdat hij bij God niet inziet wat een geoormerkt subsidie te maken heeft met zijn onderwerp en inderdaad ontbreekt elk verband; een bewogen verhaal van Döllekes, dat niemand zal raken omdat ze niemand tegen de schenen schopt. Een paar leuke stukken van mezelf. Van geen enkel belang maar leuk. Laat ik het een overgangsjaar noemen. Volgend jaar weten ze wat ze aan me hebben. Volgend jaar buigen ze of barst ik.
Esbeek. Ben benieuwd. Een tram in Esbeek?

donderdag 1 oktober 2015

Het wegdrijven des bruggen

Vandaag stootte ik op een kladje historie dat op deze mijn blog niet mag ontbreken. Ik neem niet aan dat ik na vier jaar nog uit hoef te leggen waarom.*


Amice!
Ik moet u over eene zaak raadplegen en u tevens om uwe medewerking verzoeken, en zal de zaak eenigzins hoger moeten ophalen. te Helmond ligt een straatweg, een gedeelte van die straatweg heeft vooral in het laatst van 1833 en begin van 1834 zoo veel geleden dat er geen repareren meer aan. de dagelijksche transporten van voeragie voor twee regimenten dragonders, den aanvoer van steenkolen voor Eindhoven Geldrop &c. en het wegdrijven des bruggen by den Bosch in december 1833 waardoor alles wat langs den steenweg naar Eindhoven gebragt moest worden door het kanaal kwam en van hier gelost en per karren vervoerd wierd, dit alles heeft dien straatweg geheel en al bedorven, ter lengte van 252 ellen. – de gemeentensraad is voornemens over dit vak een nieuwe steenweg te leggen, men heeft naar keyen geinformeerd en deze worden door zekeren Leyten voor eenen prijs die my niet hoog voorkomt aangeboden, zoodanig dat het geheele werk op omstreeks f 4500 begroot wordt.
Om deze kosten te vinden wil de raad de olmeboomen die op


* RHCe, 12002-206. Dat blauw moest ik er maar es inhouwe

zaterdag 19 september 2015

Remington

Lees dit.



Wat is hier aan de hand?

Begin 1956 werd duidelijk dat de ouwe trouwe Remington van Burgerzaken niet meer geschikt was om persoonskaarten mee te typen. De kaarten waren van karton en liepen niet lekker door de wagen, je moest ze voortdurend met de hand naar het lijntje trekken, een heel gedoe. Hoog tijd dat er een nieuwe kwam. Een typemachine was in die tijd een hele investering (700 gulden om precies te zijn), dat ging niet zomaar even uit het sigarenkistje van de kassier, voor zulke grote onvoorziene uitgaven moest de begroting gewijzigd worden, temeer daar de gemeente mee in passant twee 'registratuurkasten' à 300 gulden per stuk en vier 'opbergingsbakken voor de grootboekkaarten' à 125 gulden per stuk wilde aanschaffen én een apart kamertje wilde gaan inrichten als 'archiefplaats' tegen 150 gulden. Totaal 1950 gulden. 
Voor het wijzigen van de begroting had je de toestemming nodig van Gedeputeerde Staten. Die hadden het hele geval, in 1956 al een boekwerk van enkele honderden pagina's, het jaar daarvoor goedgekeurd en dan kon je er achteraf als gemeente niet eigenmachtig in gaan zitten wijzigen.
Dat is hier aan de hand.

En er is iets taalkundigs aan de hand. Wat er niet staat en volgens mij wél wordt bedoeld, is dat de gemeente geen toestemming krijgt om de gevraagde uitgave te doen. Niet de beslissing maar de schrijfmachine wordt voorlopig uitgesteld.













donderdag 17 september 2015

Ook voor niet-leden van

Krant, 4 januari 1956:

Kempisch Orkest weer op toernee.
Het door burgemeester van Beek uit Reusel enige jaren geleden opgerichte en door de stichting Kempisch Cultuurleven gefinancierde ‘Kempisch Orkest’ is zijn jaarlijkse toernee weer begonnen.
Na uitvoeringen in Bladel, Reusel en Hapert zullen ook de Eerselse begunstigers en andere belangstellenden a.s. donderdag in de gelegenheid gesteld worden de prestaties, en naar wij veronderstellen, vorderingen, der blazers en strijkers uit het eigen gebied te beluisteren.
Behalve het orkest werken aan de uitvoering mede het Reusels Gemengd Koor, het gemengde Koor ‘Zang en Vriendschap’ uit Diessen en enkele solisten uit Eindhoven, t.w. mevr. Mallems, sopraan, J. Melters, tenor, P. Heyne, bariton, Chr. Schäfer, bas, het geheel onder leiding van Chr. Schäfer jr. uit Aalst.
Het programma vangt aan met het bekende ‘Ave Verum’ voor sopraan, koor en orkest van W.A. Mozart uit Aalst.
Hoofdschotel vormt een kerst-oratorium voor soli, koor en orkest van Heinrich F. Müller, dat door Pierre Geerinckx uit Bladel zal worden ingeleid.
Ria Smolders uit Bladel en de heer Geerinckx brengen ter afwisseling een twee tal kerstdeclamaties. 
Aanvang telkens om acht uur in het Parochiehuis.
Elk lid van Kempisch Cultuurleven kan over twee gereserveerde plaatsen beschikken.
Aangezien de uitvoering ook voor niet-leden van Kempisch Cultuurleven tegen betaling toegankelijk is, wordt er voor de goede orde op gewezen dat na het uur van aanvang geen aanspraak meer kan worden gemaakt op gereserveerde plaatsen.

woensdag 16 september 2015

Pachtmest

Brief van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant aan de gemeente Nuenen:

’s hertogenbosch, den 13 Februarij 1863
ONDERWERP: verpachting van meststoffen

Bij missive van 7 dezer no 54 wordt ons gevraagd of de gemeente bevoegd te achten is ten haren bate te verkoopen de mest der secreten staande op gemeente grond naby de openbare scholen en strekkende ten dienste der schoolgaande kinderen.
Wij hebben de eer U te antwoorden dat de gemeente onzes inziens geregtigd is die mest ten haren bate aantewenden.
De Gedeputeerde Staten van Noordbrabant.
De Griffier

Houdt verband met dit briefje van hoofdonderwijzer Brunschot, die meende dat de kindermest deel uitmaakte van zijn emolumenten:





MF van Pierre


Amice,

Mijne zyn geheel opgeruimd nu heb ik de gehele stad afgeloopen om er te bekomen, doch geen ander soort kunnen krijgen dan bijgaande, ik zendt UWEd daarom slechts 2 pakjes, behelpt u daar zoolang mede, de mijne zijn reeds afgezonden en zullen spoedig hier zijn.

Met hoogachting noeme mij
UWEdDvdienaar
MF van Pierre
Eindhoven, 15 April 63
*



* RHCe, gemeentearchief Nuenen 1300-1935, invnr. 3216. 'dt' nie van mij



dinsdag 8 september 2015

Je geloof verliezen

In het voorjaar van 1970 werden in de Schouwzaal van Bellfires op het industrieterrein van het plaatsje Hapert de 'kruisen van Alain Teister'* tentoongesteld. Het dagblad De Tijd stuurde zijn kunstcriticus en die berichtte als volgt:
 
 
Om u een indruk te geven:
 
De kruisen zijn doorgaans uit ruwe balken gemaakt, soms zijn ze zeer groot. Ook zijn er kruisen gemaakt van de duigen van een ton, de beelden zijn vaak van afgezaagde boomtakken of wortels gevormd, eens beschilderde hij zijn linkerschoen. Alles ziet er verweerd en antiekerig uit, de schilderingen doen soms aan ikonen denken. Hij maakt gebruik van de vreemdste vondsten als onderdelen van poppen. Gipsbeelden beschilderde hij als voetballers. Akrobaten keren steeds terug.
 
'Frenkens avontuur' verwijst naar de kunstenaar Jaak Frenken, die een paar jaar eerder de katholieke goegemeente had geshockeerd met stukgezaagde heiligenbeelden en tot schietschijven omgevormde crucifixen. Zo bont had Teister - hoewel gewezen dan wel nog steeds half en half katholiek; in een inzet verklaart-ie: 'Het valt echt niet mee je geloof te verliezen' - het niet gemaakt, zíjn kunst zou onze 'stille vijvers' niet doen overlopen. Kwajongenswerk was het:
 
(..) ik geloof dat de waarde gelegen is in de spanning tussen het teken, dat eigenlijk taboe is voor vrije interpretatie en de jongens-achtige moed er de draak mee te steken (..)
 
Ik denk niet dat er in onze stille vijvers indertijd veel volk rondzwom dat zelfs maar van de Schouwzaal gehoord had. Je had er ik-weet-niet-wat kunnen tentoonstellen zonder het minste golfje tot gevolg. De Schouwzaal lag niet aan de andere kant van de Provinciale Weg, hij lag aan de andere kant van de wereld.
 
 
* Pseudoniem van Jacques Boersma, dichter, romancier, beeldend kunstenaar, 1932-1979

donderdag 3 september 2015

La Vie en Rose

In 1956 reist een onbekende journalist* van het dagblad De Tijd van Amsterdam naar Bladel. Als hij hoort, dat hij in het Sniedershuis mag slapen wordt het hem warm om het hart en verwart hij zijn snoepreisje naar Bladel zowat met een bedevaart naar Santiago de Compostella.
Zijn verslag roept een aantal lokaal-historische vragen op.

Eerst maar even lezen:

La Vie en Rose

Wij hebben één nacht geslapen in 't oude Sniedershuis te Bladel, het geboortehuis van dr. Jan Renier en dr. August Snieders. Misschien heeft dit de nieuwe generatie nauwelijks nog iets te zeggen, zijn deze beide volksschrijvers langzamerhand vergeten. Maar in onze eerste bundel op de H.B.S. kwam Jan Renier Snieders nog voor, met een fragment uit een van zijn Kempische romans. Zo'n bloemlezing is iets belangrijks in het jonge leven, zij was het althans voor ons: de ontdekking van een nieuwe wereld, de eerste ontmoeting met de literatuur. Zó intens en totaal geabsorbeerd hebben wij die bundel gelezen en eindeloos herlezen, dat wij nu nog uit ons hoofd zinnen en passages kunnen citeren, terwijl het vooral de sfeer was van de verschillende stukken, die ons voor altijd bij zou blijven. Die eerste smaak der schone letteren zijn wij ons leven lang niet kwijt geraakt, hij is bepalend geweest voor later de illusie, de verwachting, de stil verdroomde fantasie. Zo zou ook dat Snieders-fragment ons een voorstelling geven van uiterlijk en sfeer der Brabantse Kempen, de streek der Acht Zaligheden, waarin wij heilig geloofden en die wij trouw gebleven zijn, de jaren door.

Misschien de onbewuste vrees voor een gans andere werkelijkheid had ons tot dusver weerhouden om op eigen initiatief naar dit land te gaan, en eerst thans riep een uitnodiging ons naar Bladel: voor de plaatselijke studiekring Thomas More zouden wij spreken over Amsterdam. De bijeenkomst, zo schreef men ons, werd gehouden in 't oude Sniedershuis, waar wij ook konden overnachten. De reis erheen was daarmee helemaal een pelgrimage geworden, een opwindend avontuur, aanvaard in een merkwaardige gemoedsgesteldheid, geleidelijk aan een soort droomtoestand, die buiten de tijd stond en de werkelijkheid. Wij gingen een ontroering beleven van heel lang geleden, een wereld betreden, een levensatmosfeer, die zoveel jaar terug in onze verbeelding was opgebouwd door dat éne roman-fragment: want dat de Kempen, de Acht Zaligheden, Bladel intussen veranderd zouden zijn, misschien wel onherkenbaar, dat namen wij geen ogenblik aan. Wij wisten zeker, dat wij op die wonderbare reis de Sniedersen ontmoeten gingen, we zouden immers slapen onder hetzelfde dak, het landschap zien, de lucht ademen, de mensen ontmoeten, zoals zij die beschreven hadden.

* * * 

Gek, maar het is nog gelukt ook. Het is een heel merkwaardige belevenis geworden, die ons weer eens de overtuiging heeft geschonken, dat men deze wereld net zo kan inrichten en ondergaan als men zelf wil. In het laatste avondlicht reed de bus ons van Eindhoven naar Bladel. Er hing een gouden gloed aan de Westelijke hemel en die zouden wij nog heel lang blijven zien, tussen de stammen van het mastbos door, het Kempische mastbos, dat precies aan de verwachting beantwoordde. In het donker stonden wij op de Markt van Bladel en recht voor ons lag 't oude Sniedershuis, de lage, langgevelige Brabants-Frankische dorpswoning, thans het café der familie Groenen. Wij betraden het als inderdaad een heiligdom, een gewijde plaats, verwonderd over de gebeurtenis en ons hier aanwezig zijn, helemaal in een lichte roes, die niet meer van ons wijken zou. Het interieur bleek vertimmerd, maar wij keken door al dat moderne heen, terug in de tijd, dat hier de negen zonen Snieders onder de schouw tezamen kwamen. Wij hielden onze causerie, wij beantwoordden vragen, maar onze gedachten dwaalden telkens af: was het niet of de Sniedersen hier nu zaten onder ons gehoor, critisch naar ons luisterend of wij de lessen uit ooit die bloemlezing wel ter harte hadden genomen. Om de illusie te vervolmaken dronken wij Dommels bruin, bier uit de oude Kempische brouwerij, die tot in onze tijd in het bezit is gebleven van de Dommelse tak der Sniedersen. En wij lagen die nacht in een heel groot ledikant onder het dak, in altijd nog die eigenaardige verdroomdheid, die ons luisteren deed naar de stilte als was zij vol geheimzinnig gerucht. De andere morgen zagen wij Bladel, de Markt, de laatste linden voor het huis, in welker zomers lommer het in de dagen der Sniedersen zo diep wegschool als hun oude tante in haar falie. In „Dit zijn Snideriën" heeft dr. August Snieders de herinnering aan dit ouderhuis beschreven zoals ook zijn vertrek in 1841 als negentienjarige naar Antwerpen, hoe zijn moeder haar jongste wegbracht in de huifkar tot Turnhout, zijn hand in de hare hield geklemd en na heel lang zwijgen zei: „Houdt immer Uw naam in ere, en als gij moe gedwaald zijt kom dan terug in ons huis, daar zal het u altijd wel zijn". Het was niet een huifkar, maar de bus, die ons terug bracht naar Eindhoven, maar veel in het landschap was ongetwijfeld zo gebleven, als in de dagen der Sniedersen: de donkere zoom van het mastbos, de stammen recht en stijf als uit ijzer gesmeed, de laatste stukken heidegrond, dor en grauwbruin als de versleten pij van een capucijn.

* * *

Bij het wegrijden uit Bladel zagen wij in een vensterraam een affiche van de plaatselijke voetbalclub: Bladella. En opeens moesten wij glimlachen, die naam moest ons als Hollander heilig zijn. Want in dit nederig Bladel, het Bladella der oude kronieken, is het geweest, dat in 922 de Frankische koning Karel de Eenvoudige zijn trouwe Dirk, die zo krachtig tegen de Noorman gestreden had, verhief tot eerste Graaf van de gewesten, die thans Holland zijn genoemd. Zodat de wieg van Holland diep in Brabant heeft gestaan, tussen mastbos en heide van het Kempenland.

Zo sentimenteel als deze journalist, wordt waarschijnlijk niemand meer bij het horen van de naam Snieders. En er zullen ook wel niet zo heel veel mensen zijn, die bij het zien van een affiche van de VV Bladella moeten denken aan Karel de Eenvoudige. Onze man was een literair ingesteld kereltje met een passie voor geschiedenis. Het zou leuk geweest zijn als hij even had gekeken tegen wie Bladella moest spelen die zondag.
Wat opvalt is de wij-vorm. Je zou bijna denken dat het voltallige personeel van de krant kwam afzakken, terwijl het in feite maar ging om één persoon. De schrijver gebruikt de pluralis auctoris, een variant op die van de koningin vroeger: ‘Wij Juliana enz.’ In de jaren vijftig was die nog schering en inslag.
Dan de busreis. Als je op de kaart kijkt, zie je, dat die inderdaad naar het westen ging dus de ‘gouden gloed aan de Westelijke hemel’ kan kloppen. Het moet een hele reis geweest zijn. Later, in de jaren tachtig, heb ik hem zelf regelmatig gemaakt en zelfs toen duurde hij meer dan drie kwartier. Laat staan in 1956. En kwam de Grote Weg niet pas in 1960? Of was dat alleen in Hapert? Ik schat, dat hij minimaal een uur onderweg is geweest. Het was niet voor niets al donker toen hij in Bladel arriveerde.
Kempisch mastbos had je in de jaren tachtig tussen Veldhoven en Steensel, veel meer niet eigenlijk. En wat rond de Donksbergen. Heeft onze journalist tijdens zijn reis nog meer opgaand hout zien staan?
De Sniedersen kent u natuurlijk. Van de Sniedersenlaan. Dat het er zo veel waren, wist ik niet. U ook niet, zeker weten. In mijn tijd was de laan nogal hobbelig. Als je achterin de bus zat, werd je af en toe gelanceerd. Er kwam ook geen eind aan.
Het Sniedershuis kent U ongetwijfeld ook. Van de brasserie. Hij was maar net op tijd, de man van De Tijd. Drie jaar later werd het oorspronkelijke Sniedershuis afgebroken.
Maar nou komt het: kent U Thomas More? En meer nog: kent U de ‘plaatselijke studiekring’ van die naam?**




* Even heb ik gedacht dat het Kees Fens geweest kon zijn, mijn oude hoogleraar moderne letterkunde, die rond deze tijd begon als literair criticus bij De Tijd, maar die schreef vanaf het begin al veel... literairkritischer dan deze man. Ik zie hem dit niet geschreven hebben. Anton van Duinkerken misschien? Vanwege de passage over het bier? Ik kom er nog wel achter.
** Hoi Jannie! Gisteren redactievergadering gehad van Pladella Villa. Na een drukke tijd voor mij, gaan nu anderen aan de slag. Ik beloof niks maar probeer weer wat regelmatiger te bloggen.

woensdag 29 juli 2015

Vakantiepiket

Sprak vanmiddag een collega over Piketty. Een zeer belangwekkend boek, dat hij al een paar dagen aanprijst op ons intranet. Geen makkelijk boek natuurlijk. Hij heeft er een jaar over gedaan. Is erin begonnen in de zomervakantie van 2014, vond het toen maar flauwekul maar pakte het in de herfstvakantie toch weer op; raakte alsnog enthousiast, maakte flink wat meters in de kerstvakantie en kon zijn tempo vasthouden in de crocusvakantie, zodat hij het in de meivakantie kon uitlezen. In de afgelopen zomervakantie heeft hij de belangwekkendste hoofdstukken nog eens nagelezen en het is toch echt een zeer belangwekkend boek. Ik móet het lezen. Inkomensongelijkheid is dé uitdaging van de eenentwintigste eeuw.*







* Het ergste is nog wel, dat hij werkt bij 'Belastingen', dus hij kan er godverdomme nog werk van maken ook.

zaterdag 25 juli 2015

Blaren

Gisteren was ik naar de vierdaagse om Faby in te halen. Ze heeft hem opnieuw uitgelopen, ondanks de pee* en andere ellende. 's Avonds thuis, begon ik in de biografie van Chamfort.**



Als deelnemer aan de vierdaagse zou ik zelf niet verder komen dan de eerste tien kilometer, pagina 32, omgerekend naar Chamfort. Ik zou blaren krijgen en heel veel last van mijn achillespezen. Aan de kwalen die mijn deel zouden zijn, als ik het boek over Chamfort zou uitlezen, durf ik niet eens te denken.



Hoe krijgt iemand zulke pretentieuze rommel uit zijn pen? En hoe haalt een ander het in zijn hoofd om die te vertalen? Slaat het in het Frans wél ergens op? Zo ja, kan er dan niet een vertaling gemaakt worden, die je geen blaren bezorgt?


* neurologie
** Claude Arnaud/Edu Borger. Open Domein, 1999. Nu bij mij te koop.





maandag 20 juli 2015

Blaal Kermis

Als ze d'r eenmaal van geproefd hebben, houdt geen pastoor ze meer tegen:* 



Die Dauphin kan overigens van alles geweest zijn:


 





Wat het niet was:


Bleijerheide ligt bij Kerkrade en de mensen zijn er goedertieren:


Een van de dochters trouwde met een Van Goyen:






* 1929

Broos van Erp

Kèkt toch es hier:


Maar mens!*




* 1981





zaterdag 18 juli 2015

Radio 1

Op zaterdagochtend luister ik graag naar het radioprogramma De Nieuwsshow. Het wordt uitgezonden tussen half negen en elf uur op radio 1. Voorheen kwam daar het politieke praatprogramma Kamerbreed achteraan, zodat je al met al tot de middag onder de pannen was.
De Nieuwsshow is er nog maar Kamerbreed is opgeschoven naar de middag. Om elf uur krijgen we nu De Taalstaat, een programma met de allure van een schaal borrelnootjes. Zo heeft dus de publieke omroep mijn zaterdagochtend met een uur verkort, door invoering van een soort zomerluistertijd ('of moet je zeggen luisterzomertijd?'), met dien verstande, dat ik maar moet afwachten wanneer de klok weer vooruitgezet wordt.

Economie

Afgelopen zondag at ik spaghetti en schol bij een vriend. Tijdens de nababbel vroeg hij me wat ik nu, op mijn 53ste, zou gaan studeren, als ik opnieuw de gelegenheid zou hebben. Ik aarzelde geen moment: economie. Vanwege de overdaad aan wiskunde zou ik waarschijnlijk al snel moeten afhaken maar als de docenten het een beetje alfa-filosofisch zouden willen houden, zou ik graag een jaartje willen meelopen. Alles is economie volgens mij.
Zijn antwoord: 'economie is een geloof.'
'Maar de Heilige Mis wordt wel gevierd op de universiteit', was alles wat ik op dat moment kon uitbrengen.
We zijn er niet op doorgegaan. Geloof of niet, de economie zet onze nababbels nogal eens op scherp en er waren dames bij. Maar zijn uitspraak is wel in mijn hoofd blijven hangen. Hoe komt-ie erop? Ik heb niet het idee, dat hij hem zelf bedacht heeft. Hij moet hem ergens gebruiksklaar hebben aangetroffen. Is het een nieuwe linkse leuze? En wat wordt er mee uitgedrukt? Dat het even subjectief en ongefundeerd is om te denken, dat alles draait om geld als om te geloven, dat geld er niet toe doet? Dat de vermeende wetenschappelijkheid van de economie en de daaraan ontleende argumenten voor het vandaag de dag gevoerde neoliberale economische beleid niet meer zijn dan wat geloofsartikelen uit een nieuwe catechismus? Is het een partijpolitiek statement (hij is politiek actief) of gaat het dieper? Kan ik het naast me neerleggen of moet ik er over blijven nadenken?