maandag 20 augustus 2018

Tirannie van de vraag

Een columniste overkomt iets herkenbaars: ze zit op een terras en iemand vraagt hoe het met 'r gaat, een vage kennis, die het luchtig wil houden en de virtuositeit bezit om dat met zwier en omhaal van woorden te doen. De columniste spreekt van een 'genre' en voelt zich voor het blok gezet. Er wordt van haar geëist dat ze zich "voegt naar andermans genre". Ze begrijpt dat ze een schijnbaar vluchtige anekdote dient op te dissen die niettemin iets diepzinnigs in zich bergt. Uiteindelijk - nog voor ze een woord heeft uitgebracht - is het haar rij-instructeur die haar redt: die placht haar voor te houden dat de meeste ongelukken gebeuren "doordat mensen voortdurend in elkaars plaats denken".
Ze vervolgt: "Het probleem van vraag-en-antwoord is dat het laatste de logische consequentie moet zijn van het voorgaande. De vraag doet zich misschien sympathiek voor, maar blijkt een tiran die alles en iedereen aan zich wil onderwerpen; ieder antwoord dat de vraag serieus neemt, is een "ja" op zich, een bereidheid met de vraag mee te buigen, mee te doen aan een gesprek dat vaak geen gesprek is maar een set eisen."
De columniste (is ze dat wel?) is Niña Weijers (het golfje op de tweede n-van-Nina zit linksboven op het toetsenbord, pal onder de escape). Ze schrijft dit in de Groene Amsterdammer, waarop ik vorige week een abonnement heb genomen. Nou, dat heb ik er dus al uit! De verhalenbundel Days of Awe van de schrijfster A.M. Homes ("personages die lijden onder hun onvermogen 'nee' te zeggen") heb ik al besteld (op mijn boekenkraam, vroeger op de markt, onderscheidde ik de categorieën "literatuur" en "romans" en rangschikte ik het weinige dat ik had van A.M. Homes steevast onder de laatste; had ik het dan zo mis?) en de burn-out die één op de zeven Nederlanders oploopt omdat zijn of haar werkzame leven een antwoord dient te zijn op een vraag, voel ik al wekenlang aankomen. (Maar dat komt wel goed. Binnenkort heb ik een week vrij en ga ik op bezoek bij een columniste uit Maarn. In Maarn zitten de mensen alle dagen op de terrasjes in hun achtertuin. Ze geven je koffie en appelgebak en vragen hooguit of je slagroom wil. En dat het nu alweer kwart over één is, overleef ik ook wel. Ik kan best een antwoord zijn op de wereld-die-soms-een-vraagteken-lijkt, ik wil alleen af en toe op mijn gemak op een terrasje kunnen zitten)

zondag 19 augustus 2018

Leven en sterven van Petrus van der Heyden

Er was eens een man die ze Pietje noemden, Pietje van der Heyden. Iedereen kende hem. Op een dag belandde hij op een foto en via die foto in een boek. Nog later, via het boek, op een fotokopie.

Het diminutief maakt Pietje groter dan hij was.

(Ik zeg wás want hij is al lang dood. Hij had al niet lang meer op de foto. Ongetwijfeld zijn er nog die hem zich herinneren. In hun (oude) geheugens leeft hij nog, in hun verhalen bestaat hij nog, hun verhalen bestaan nog)

Piet leefde in een kleurloos universumpje dat ooit een tijdje heeft meegelift met de aarde. Dáár was hij Pietje, alleen dáár was hij een beetje groter dan hij was. Sindsdien is hij weer aan het krimpen en anno 2018 zijn hij en zijn universum zo klein geworden dat ik ze met het blote oog niet meer hoef te zien.








zondag 12 augustus 2018

Broodje van eigen deeg

Als ik met Ingrid in de rolstoel rondjes rij rond het ziekenhuis in Den Bosch vindt iedereen me geweldig.
Ik moet ervoor waken dat ik dat zelf niet ga geloven.
Ik ben gewoon een mafkees die op zaterdagmiddag aan zijn islamitische buurman gaat zitten uitleggen dat hij (ik) vernoemd is naar een man die lang geleden in de bossen een hert tegenkwam met een neon kruis in het gewei en toen maar weer naar huis ging.

Et in Mesopotamia ego

Vanmiddag heb ik Abdullah uit zitten leggen wat een heilige is. Een heilige!
En de parabel van de toren van Babel.
De bedoeling is nota bene dat ik hem leer schrijven, voor zijn inburgering. En ik begin over heiligen. Soms lijk ik wel gek. Of tenminste niet geschikt om mensen te leren schrijven.
Gelukkig vertelde hij dat hij was geboren in Abu Kamal, een stad op de oever van de Eufraat en dat Babel in het tegenwoordige Irak lag. Een context voor mijn gebazel.

Losse handen

Vandaag bedacht ik dat het misschien wel juist goed zou zijn als wij, mijn collega's en ik (gemeente, vast in dienst) elkaar op het werk zouden negeren. Niet ostentatief of geforceerd, nee, gewoon niet meer de hele dag door samen klitten in dat zitje bij de koffieautomaat, niet altijd maar elkaar bevestigen, niet altijd maar praten, praten. Als we gewoon ons werk zouden doen, niet meer en niet minder. Niet dat er werelden voor ons open zouden gaan, er is natuurlijk wel dat eeuwige werk maar dat we zouden denken, verrék, ik ga d'r niet dood van. Zoals iedereen ooit wel eens verbaasd heeft vastgesteld dat je niet meteen omvalt als je met losse handen fietst.
Ik ben vast begonnen.
School maak ik nog niet.

zaterdag 11 augustus 2018

Kunstenaars

Op het heem komen wel eens twee vrouwen.
De een heet Helma, de ander Annie. Annie is niet jong, niet slank, niet fit, niet ter been. Als ze ons bezoekt, wordt ze gebracht door Helma. Helma knipperlicht dan de passagierskant van haar auto naar een plek pal voor de ingang, torst Annie naar binnen, plempt haar in de grote stoel, heur vaste plek, en zet dan buiten de auto in het vak.
Helma had ik veertig jaar geleden willen ontmoeten, Annie is het vleesgeworden symbool van die misser.
Twee woensdagen geleden kwam ze te spreken over mijn tante, die een paar dagen daarvoor was overleden. Ze had het gelezen in de krant.
"Mijn tante", zei ik.
Even keek ze in mijn richting, een heel klein beetje verrast dat ook ik wortels had in Bladel. Daarna hervatte ze het gesprek met Helma en de anderen.
Even dacht ik, een heel klein beetje verrast, dat ik als voorzitter zomaar zou kunnen besluiten om de grote zaal van ons etablissement voortaan te gebruiken voor experimentele en controversiële tentoonstellingen, verzorgd door homoseksuele Japanse en Chinese avantgardisten. 
Kunstenaars, bedoel ik.