Vrij vooraan in de biografie van Hermans* wordt Siebold Ulfers
genoemd, een Rotterdamse predikant, schrijver van De Bijbelsche Geschiedenis aan kinderen verhaald.** Niet
dat ik verder ook maar iets van hem weet of dat er een connectie zou bestaan
met Ons Dorp – nee, het is alleen om er tijdens de decemberrally*** de gang in te houden, dat
ik hier een verslag opneem van een lezing
die deze Ulfers hield op zondag 31 januari 1904 in het
Evangelisatiegebouw aan de Albert Perkstraat in Hilversum. Onderwerp was: het
Pessimisme.
Let op: spreker stelt zich
aanvankelijk op als advocaat van de duivel.
Zesduizend jaren vóór Christus — aldus ving spr. aan —
leefde er een zekere Prins Sidarta, een jong, schoon, vroolijk, wijs en
gelukkig man. Ellende of smart had hij nooit gezien. Zijn vader, de grijze vorst,
had bevolen, dat bij zijn opvoeding al wat ellendig en leelijk was ver van hem
verwijderd moest blijven. Dit bevel was getrouw opgevolgd en zoo leidde de
prins dan een vroolijk leven, onbewust van de smart.
Op zekeren dag echter, toen hij als naar
gewoonte uit rijden ging, ontmoette hem een grijsaard met gebogen schedel. Sidarta
vraagt zijn wagenmenner, wat dat voor een wezen is. Deze antwoordt hierop: ‘Een
mensch, als hij oud wordt.’
Den tweeden dag ontmoeten zij een mensch door koorts en
andere afzichtelijke krankheden aangetast. Op de vraag wat dat voor een
schepsel is, krijgt Sidarta ten antwoord: ‘Een mensch, als hij krank wordt’.
Den derden dag ziet Sidarta een lijk liggen, een recht
afschuwelijk ding. Weder vraagt hij wat dat voor een voorrwerp is, en krijgt
ten antwoord: ‘Een mensch, als hij dood is.’
Telkens is Sidarta bij het aanschouwen van de ellende der
wereld hevig ontroerd. Thans roept hij uit: ‘Wee de jeugd, die door ouderdom,
wee de gezondheid, die door krankheid, wee het leven, dat door den dood
bedreigd wordt.’ De prins sluit zich op in zijn vertrekken en wil in geen wagen
uit rijden.
Eindelijk als Sidarta op een dag weer eens gaat ryden,
ontmoet hem een monnik wiens geheele voorkomen inwendige rust te kennen geeft.
Weder vraagt hij wat dat voor een mensch is. De wagenmenner antwoordt: ‘Een
monnik, die al het schoone dezer wereld heeft prijsgegeven en in onthouding
rust voor zijn hart heeft gevonden.’
Dit treft Sidarta. Ras is zijn besluit genomen: hij wil
ook monnik worden. Den volgenden morgen staat hij vroeg op om te vertrekken en
nimmer weder te keeren. Eerst begeeft hij zich echter naar de vertrekken zijner
jeugdige gade. Hij wil van de schoone prinses afscheid nemen. Sidarta slaat
zijn hand aan den deurknop van de kamer zijner vrouw, doch laat dien weer los;
ook hiervan zal hij trachten zich te onthouden. Van zijn kinderen zal hij dan
toch afscheid nemen. Hij treedt op het slaapvertrek der kleinen toe, maar keert
terug. Sidarta gaat naar den stal, zadelt een hengst, bestijgt hem, en voort
gaat het, steeds voort. Eer de morgen aanbreekt liggen er vele mijlen tusschen
Sidarta en het land zijner jeugd. Hij gaat echter voort tot hij aan de
Oerwouden komt; hier wordt de hengst in vrijheid gelaten en Sidarta heeft in de
bosschen het monnikenleven geleid en is gestorven op 80- jarigen leeftijd.
Deze prins Sidarta is de stichter van het Buddhisme, den
godsdienst van het pessimisme.
Volgens het pessimisme is het eenige licht op het pad van
den mensch het licht van den dood.
Wanneer prins Sidarta een andere minder eenzijdige
opvoeding had genoten, dan zou hij niet de stichter van dezen godsdienst zijn
geworden, maar dan was dit toch door een ander geschied.
Het pessimisme zit de menschen in het bloed, het zit in
de lucht. Er zijn 400 millioen menschen, welke zich met die leer vereenigen.
Wat is dat, pessimisme? Een levensbeschouwing, goed
verwerkt een wereldbeschouwing.
Vervolgens liet spr. in zijn persoon den pessimist aan
het woord komen en hoorden we diens zwartgallige beschouwing letterlijk over
alle dingen.
Leven we in een beschaafde eeuw, in een verlichten tijd? Zijn
de maatschappelijke toestanden na 40 eeuwen beter geworden? De geestelijke
ontwikkeling is niets vooruitgegaan en de zedelijke ontwikkeling is de
toenemende ontwikkeling op onzedelijk gebied.
Het ongelukkigste ding van alles is — altijd volgens den
pessimist — de politieke staat. De bloeitijd van iederen politieken staat komt
en verdwijnt. Zoo hebben Egypte, Griekenland en Rome hun bloeitijd gehad. Ook
Nederland kende zijn 17de eeuw, waarin zijn groote schepen voeren met bezems in
den mast. En thans is het een staatje, nauwelijks belangrijk genoeg om zijne
onzijdigheid te bewaren. Evenzoo is het gesteld in de andere Europeesche
staten. En de groote Europeesche steden, zij zullen eenmaal worden als
Jeruzalem en Babylon. Wat heeft de politicus van al zijn arbeid? Alles
luchtbellen, ijdelheid, het is al ijdelheid. Is er een ellendiger wereld
denkbaar dan een wereld, waar alles veroordeeld is om verwoest te worden? Gekke
menschen, die deze wereld goed kunnen noemen.
In de geestelijke ontwikkeling — zegt de pessimist — is
ontegenzeggelijk vooruitgang. Maar wat zijn de resultaten geweest? De mannen
der wetenschap zïjn zoo trots. Zij meenen, dat er nimmer tot hen gezegd zal
worden: „Tot hiertoe en niet verder". De wetenschap, pedant maakt zij
allen. Is er eigenlijk wel één vak, waarin wij vooruitgegaan zijn sedert 3000
jaren? Zijn wij beter juristen, beter dominé's, architecten, knapper
beeldhouwers? Zijn onze dichters en schrijvers de beste van alle tijden? Onze
kleeren, onze diné's vallen in het water bij die der Romeinen. Alleen de studie
der natuurkundige wetenschap is iets verder gekomen, maar overigens staan we
nog even laag als voor 30 eeuwen.
De menschheid schijnt er nu eenmaal op aangelegd om een
zekere hoogte te bereiken. Excelsior! En dan een buiteling te maken. Een
volgend geslacht kan dan weder van voren aan beginnen, om straks dezelfde
buiteling te maken. De beste Coryphee der wetenschap is gelijk aan een geit,
die aan een touwtje op een graspleintje is neergezet. Hij mag dat pleintje
afgrazen zoover het touw toelaat, maar moet dan telkens voelen door een ruk aan
zijn hals, dat hij niet verder kan. Die wetenschappelijke geit!
Het fraaiste van alles is nu nog, dat de wetenschap alles
behalve helpt om de menschen gelukkig te maken. Zij vergroot zelfs de ellende
op de wereld. Veel wetenschap vermeerderen is veel smart vermeerderen. Door de
vorderingen der geneeskundige wetenschap moeten de kranken nu drie maanden
langer lijden eer zij sterven. Het is onzin te meenen, dat de wereld er door de
wetenschap op is vooruitgegaan.
Er is echter nog een kwaad, dat de pessimist onder de zon
gezien heeft. De mensch is van aanleg een gezellig wezen, daarom trouwt hij
ook. Hij kan niet alleen staan, gelijk een snoek in 't water. Juist door die
gezellige aanleg trouwt hij en verkrijgt een huisgezin. Hier op het terrein van
het familieleven — zegt de moralist — ligt eigenlijk de bron van alle geluk;
vooral tegenwoordig, nu dat gezellige leven zoo overvloedig is versierd.
Onzin, zegt de pessimist, juist in dien gezelligen aard
van den mensch schuilt het kwaad. Immers het gezellige leven wordt geheel
beheerscht door de mode. 't Is om te lachen — als een pessimist lachen kon —
maar de mode schrijft alles voor. Hoe uw huis gebouwd moet worden en
gemeubeleerd; hoe uw diné ingericht moet zijn; hoe ge gekleed moet zijn voor de
soirée; hoe lang de gekleede jas mag zijn. Zij schrijft u de ideaalopvoeding
uwer kinderen voor, uw gesprekken, vooral een leven boven uw stand. Welken
dokter ge moet consulteeren en bij welken dominé ge moet ter kerk gaan; kortom
alles schrijft de mode voor. Werkelijk, dat veelgeprezen vrije, gezellige leven
is een leven aan duizend banden.
O, die gezelligheid, die met een pedanterie, welke haar
wedergade niet heeft, doet spreken over muziek en ongelezen boeken. De invloed,
die de mode op de opvoeding heeft, komt vooral uit bij de meisjes. Als het
meisje getrouwd is, dan is de gezelligheid niet meer noodig, dan blijft de
piano gesloten, het modeboek wordt niet meer gelezen. Ellendige natuur, die wet
der gezelligheid. Wat blijft er van over als men de zieken- of sterfkamer
binnentreedt, die ieder op zijn tijd toch binnentreden moet.
Het ergste van deze dingen is echter, dat het zoo wezen
moet. De fataliteit, waaraan niemand ontkomt. Het eenigste middel ter ontkoming
zou zijn, zichzelven inviteeren op een diner bij den dokter...
Een ontkoming van de geheele menschheid zou volgens
Eduard von Hartmann mogelijk zijn, wanneer zooveel dynamiet in de aarde
bijeengebracht kon worden dat deze op een gegeven oogenblik uit elkander vloog.
Spr. hoopte dat zijn gehoor, na de ontvouwing van de
beschouwingswijze van een groot deel der menschheid, reeds het tegenbeeld had
gevormd.
Zoolang het pessimisme zijn taak overeenkomstig Gods wil
niet heeft volbracht, zal het blijven bestaan. Geen richting, die zoo juist de
fouten van onze maatschappij heeft aangewezen.
Het pessimisme, eerst bij enkelen het gevolg van slechts
spijsvertering, is later door Schopenhauer als de nieuwste philosophie
aangediend.
Romanschrijvers, dichters en weeke gemoederen weenen
sedert mede in het groote lamentoso. Er valt echter met het pessimisme te
rekenen als wetenschappelijke philosophie.
Oorzaken zijn er voor het pessimisme genoeg, bijv. bij
een man, wiens eerzucht gedwarsboomd is. Bij de laatste vacature is deze en die
in den gemeenteraad gebracht en hij met al zijn capaciteiten gepasseerd. Een
ander verging het zoo bij een Tweede Kamer-verkiezing of bij een professorsbenoeming.
Een gehuwde moeder met 6 a
7 dochters, welke maar geen man kan krijgen, is evengoed pessimist als de
hierboven genoemde gepasseerde candidaat. Beider pessimisme is echter niet erg.
De eerste zal wel genezen als de kiesvereeniging bij een volgende vacature de
keuze op hem laat vallen; de moeder, als buurmans zoon naar de hand van een
harer dochters dingt.
Er is echter een veel erger pessimisme: dat van den
koopman, die door de concurrentie naar beneden wordt gedrongen; dat van de
arbeidersklasse, welke bukt voor het onverbiddelijke noodlot. Deze ziet een
kloof tusschen zich en de rijken en zich zelve aan de eene zijde geplaatst met
armoede, honger en politie aan hare zijde. Aan den anderen kant ziet zij de
rijken met weelde en overvloed en geen politie. Verder ziet zij als haar
grootsten vijand de machine, die haar ten gronde richt. Zij weet daarbij, dat
door overproductie alle arbeiders zeven jaren gemist kunnen worden, en dat er
eens in de tien jaren een depressie in den handel komt.
De arbeider weet verder dat allen gelijke rechten op het
leven hebben. De justitie is in zijn oog een klassenjustitie. De ellende
waaruit alleen de dood kan verlossen is de eenige erfenis, die een arm man aan
zijn kind kan nalaten. Hier valt niet mede te spotten. Het eenige middel dat
verbetering kan brengen is bij het volk de leer van het noodlot wegnemen. Het
determinisme heeft het volk ongelukkig gemaakt.
De voornaamste oorzaak van het pessimisme zoowel bij
armen als rijken is echter de toenemende ongodsdienstigheid. Dit begint bij den
rijke, die even blasé als hij zijn studie begint, een vrouw neemt en even blasé
zijn burgemeestersambt waarneemt. Elke gewetensverkrachting doodt de
vroolijkheid. Door de gewetensverkrachting is de grijsheid van den rijke een
dof, onbewust leven geworden.
Bij den armen man is het pessimisme overweldigend geworden
juist omdat het geloof in de eeuwige dingen is opgegeven. Vroeger hoorde hij
door zijn geloof een stem tot hem spreken: nog een weinig tijds, dan wordt ge
rijk; nog een weinig slaaf, dan zijt ge vrij.
Christus schilderde hem de bedelaars in hemelsche heerlijkheid.
Een blik op die toekomst zou voldoende zijn geweest om dien armen man weer
kracht te geven het kruis te torsen.
Zij hebben echter gretig geluisterd naar Domela
Nieuwenhuis, die predikte: dien hemel kunt ge cadeau krijgen, en naar mannen
als de Duitsche dichter Heinrich Heine, die den hemel voor spreeuwen en
musschen wilde bestemmen. Een krantenartikel is voldoende geweest om het volk
aan het pessimisme over te geven. Daar valt echter niet mede te spotten omdat
hierdoor hun lot voor tijd en eeuwigheid wordt beslist.
Het is begrijpelijk, als de wetenschappelijke heeren met
hun theorieën voorgaan, dat de kleineren hen napraten. Begrijpelijk, dat Ibsen
in zijn drama's met zelfmoord eindigt. In een groot deel van de moderne
literatuur vindt men de consequente verheerlijking van het geslacht dat met de
eeuwigheid gebroken heeft.
Allen zijn echter mislukte pessimisten. Het stelsel valt
zijn eigen val, daar allen toch vroeg of laat weer optimist blijken. Von
Hartmann vluchtte bijv. uit Berlijn, toen de cholera er heerschte.
Alle menschen zijn eenigszins pessimistisch. De stem van
de ingeschapen natuur is echter niet pessimistisch, maar integendeel
optimistisch.
De betere weg is: Verkracht uw geweten nooit. Die zijn
geweten niet verkracht zal een vroolijk man zijn. Als het zondig bewustzijn
boven komt, dan moet hij met dat zondig pessimisme gaan staan onder Golgotha's
kruis in het geloof dat de gekruiste Christus zijn redder is. De mensch moet
dan zijn geweten niet verkrachten, maar gelooven, dan zal hij door
wedergeboorte een optimist zijn.
Ook Christus zag achter de ellende het herstel der
wereld, achter den vloek den zegen Gods. Die het leven verliest, die zal
hetzelve vinden.
* WF, niet Toon, p. 88 e.v. (deel 1). Voor Ulfers, zie toegang 43.04, gemeentearchief Rotterdam
** bevatte 'gruwelijke verhalen' uit het Oude Testament, benevens kopergravures. De gruwel zit in de verhalen, misschien wel in het hoofd van WFH. In ieder geval niet in de kopergravures. Het artikel in: Gooi- en Eemlander, 3 februari 1904.
*** druk druk druk