Lees Botho Strauss nu, Paren, passanten, een paar dagen al. Moet me er iedere keer toe zetten, iedere keer een drempeltje over. Hij ligt op de grond hier, als ze niet in de boekenkast staan, liggen ze allemaal op de grond hier en voor ik hem oppak, overweeg ik steeds even om in een ander boek te beginnen of in de Volkskrant van afgelopen zaterdag die nog ingepakt op de leuning van de bank ligt. Of in de Uitstraling, die daar al twee weken ligt en me in ieder geval niet de hele avond zou kosten.
Een drempel dus. Paren, passanten is een onzalige aaneenschakeling van ingedikt-ongenadige anekdotes en overpeinzingen. Als deze: "Met wie we ook optrekken, er komt een moment dat we de ander kennen. (Oef, hier had ik al kunnen stoppen) We verbazen ons erover hoe toch die ander (nooit wij zelf) zich in al zijn trekken steeds automatischer gedraagt. Zijn wezen kunnen we in zijn geheel vanuit deze nabijheid niet meer onderscheiden (hè, wat?), maar des te duidelijker zien we nu het netwerk van driften en remmingen, van motieven en schijnmotieven, want met de jaren schemert het inwendig stelsel onbarmhartig door. We kijken er met enige terughoudendheid naar en denken zonder mededogen: weinig omhulsel en huid heeft die nog te vertonen, nauwelijks nog tekenen van de gratuite verschijning, waar blijft het verrassende en het autonome handelen? De wirwar van draden van de psycho-pop, niet weinig gelijkend op de man met de zeis, is van onder de eerlijke huid tevoorschijn gekomen en heeft de plaats van de vrije speler ingenomen. Schrikbarend soms hoe weinig persoonlijkheid nog en hoe doorzichtig op de versleten plekken het uiterlijk voorkomen, daar waar, veel benut, schoonheid, uitstraling en wil waren."
Raar is dat: nou ik het over zit te schrijven, denk ik, het had nog korter gekund. Ik heb dat wel vaker en doe het daarom wel eens met opzet, zonder dat er enige noodzaak toe bestaat, een tekst overschrijven om er nog dieper in door te dringen, om bij de alleressentieelste essentie te komen, de man met de zeis hier, die ik buitenblogs nog liever even niet tegen het lijf loop.
Dit aforisme uit het begin van het boek, is pas echt kort: "Iedere liefde bouwt achter zich utopie op."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten