zaterdag 28 december 2019

Het Zwarte Kerkje

Als ik van Justus Louis eens een Bladelse mythe maakte? Een volksverhaal zoals dat van Zwarte Kaat? Een nieuw gen in het Bladels DNA? De dogmatische dominee. Misschien wel: de duivelse dominee. En nou ik toch bezig ben: in oktober zou hij dan meteen kunnen functioneren als onze volgende Halloween-sidekick, een maand voor het tweehonderdjarig bestaan van het (die dag) Zwarte Kerkje.
Ach, ach, Justus Louis zou zich omdraaien in zijn graf, daar onder de oude beuk op het kerkhof.

woensdag 11 december 2019

Zorn

Vandaag een bericht geplaatst op Facebook over het 199-jarig bestaan van de protestantse kerk in Bladel. Met een foto van een passage uit de notulen van de Bladelse kerkenraad waarin de inwijding van het kerkje door dominee Zorn, is geboekstaafd. De pastor loci verwees naar Mattheus, 21:13: "Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden." Mooi, niewaar? Waardig gesproken door de dominee.
Nou zijn er zeker weten geen vijf mensen in Bladel die dit na gaan kijken (laat staan dat er zijn die het uit hun hoofd weten). Je mag al blij zijn als er één opstaat die het vervolg kent. In het echt staat er namelijk geen punt maar een komma. Het vers gaat verder: "maar gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt." Hoofdstuk 21 uit het evangelie van Mattheus handelt over Jezus' intocht in Jeruzalem en zijn ingaan in de tempel waar hij "dreef uit allen die verkochten en kochten (..) en keerde om de tafelen der wisselaars en de zitstoelen dergenen, die de duiven verkochten." 
De tijdgenoot zal de boodschap begrepen hebben: de nieuwe kerk dient het exclusieve domein van het Hogere te blijven. Voor ons behoeven de woorden van Zorn misschien enige uitleg: de kerk is bedoeld om in te bidden. De duivenmelkers moeten hun onzalige hobby maar thuis uitoefenen en de wisselaars moeten maar bij de gemeente intrekken. 

zaterdag 22 juni 2019

Kattendansen

SPROKKELINGEN OP FOLKLORISTISCH GEBIED
Kattendansen*

Hoort men tegenwoordig niet meer van kattendansen gewagen, wat volgens Hildebrand ook al weer een gevolg zal zijn van „ons beter licht”,** vroeger waren ze geene zeldzaamheid en tal van volksverhalen geven ons menig staaltje van brutaliteit dezer huisdieren. De kat is nu eenmaal de nachtwandelaarster bij uitnemendheid en die eigenschap zal wel voor het grootste deel de aanleidende oorzaak zijn geweest van het ontstaan van zoo menige fantastische ontmoeting.

't Was gewoonlijk op eenzame en afgelegen plaatsen, dat de katten hare nachtelijke bijeenkomsten hielden en hij, die toevallig er onder verdwaald raakte, mocht van geluk spreken zoo hij er heelhuids en zonder kleerscheuren afkwam. Het spreekwoord zegt immers ook zeer ad rem dat katten geen diertjes zijn om zonder handschoenen aan te vatten en wie ooit kennis heeft gemaakt met poesjes scherpe nagels zal dit gereedelijk toegeven. Ook hare tanden zijn ongemeen scherp en men beweert dat de beet eener kat moeilijk wil genezen omdat die vergiftig is.
Wie op een nachtelijk uur eene kat ontmoette deed wijs stilletjes zijn gang te gaan en het beestje ongemoeid te laten of beter nog een omweg te maken om het diertje te ontwijken. Er naar slaan of schoppen was een gewaagd spel; want niet alleen dat poes eene gevaarlijke tegenpartij was, die van geen wijken wist en de man, die haar niet vlug ontweek of eene dreigende houding tegen haar aannam, te lijf sprong om met hare scherpe nagels en dito tanden zijn aangezicht te bewerken of hem de oogen uit het. hoofd te krabben - ook kon hij zeker zijn van in minder dan geen tijd zich omringd of besprongen te zien van een heelen drom zwarte poesjes, die hem menig benauwd oogenblik konden bezorgen.
Veelal hadden dergelijke ontmoetingen, plaats bij een bruggetje of vonder, bij een kruisweg of bij alleen staande oude holle boomen. En wat het verwonderlijkste was: - die katten, konden spreken!
We laten hier een paar verhaaltjes volgen van zulke onwelkome ontmoetingen en „aventuurkes.''

Een boerenknecht bevond zich omstreeks middernacht van Bladel afkomende in de nabijheid van het watermolentje onder Hapert en zag daar midden op den weg eene zwarte kat zitten. Hij sloeg met zijn zwaren mispelen stok naar het beestje, maar schrok niet weinig toen op hetzelfde oogenblik een heele drom zwarte katten verschenen, die hem den pas afsneden en den weg versperden, waarom onze boerenknaap het maar raadzaam oordeelde rechtsomkeert te maken en in den looppas naar Bladel terug te keeren, waar hij doodmoe en half ziek van schrik aanlandde om des anderen daags bij helder lichten dag zijne reis te hernemen.


Er woonde in Geldrop een wever, die zijn stuk in Eindhoven ging afleveren, en daarna laat in den avond huiswaarts keerde. Hij kon zoo wat de halve lengte van den weg hebben afgelegd toen hij opeens onder een hoop zwarte katten geraakte, die lustig feest schenen te vieren, en - hoe vreemd het moge klinken, zich met drinken en dansen recht gezellig schenen te vermaken.
Een der zwarte beesten naderde den onthutsten man en reikte hem een gevulden beker toe. De wever wist in zijn angst en verwardheid niet wat te doen en werktuigelijk neemt hij den beker aan, die naar het hem toescheen boordevol was met heerlijken wijn. Poesje trachtte den armen sukkel door gebaren duidelijk te maken, dat hij den beker aan den mond zetten en uitdrinken moest. Maar, jawel! Hij stond heelemaal stijf van schrik en wist niet wat te doen. Weigeren durfde hij niet - drinken, evenmin en zoo besluiteloos te blijven staan, dat kon hij ook niet, te meer omdat poes maar gedurig hem trachtte te beduiden, dat hij drinken zou. Bevend van schrik, terwijl het koude zweet hem uitbrak, bracht hij met bevende hand den beker ter mondhoogte - keek naar het vocht en sprak, toen hij op het punt stond den beker te ledigen: “in den name Gods"! Als een warrelwind stoven bij deze woorden al de katten ijlings heen en waren in een ommezien spoorloos verdwenen. Daar stond me nu de man moederziel alleen op zijn neus te kijken of neen - op den beker te turen, waaruit door den schrik het heerlijke vocht op den grond was terecht gekomen. Een wijle tijds bleef de arme sukkel staan als aan den grond genageld en bekeek den beker, die zooverre de duisternis hem toeliet te doen, bleek van zilver te zijn. Zoo spoedig zijne beenen hem toelieten ijlde hij huiswaarts en daar aangekomen en van den schrik een weinig hersteld, ging hij ter ruste, na den beker zorgvuldig in de kast gesloten te hehben. Hij zou het kostbare ding bewaren en dacht, dat er wel eens iemand zou komen om dien terug te erlangen. Maar niemand kwam opdagen en er verliepen verscheidene jaren. Nog altijd lag de zilveren beker wel bewaard achter slot. Eindelijk toch dacht onze wever: “Kom, wat heb ik aan dien beker; niemand komt om hem op te eischen, ik heb niets aan zoo'n ding dat nu zooveel jaren opgesloten ligt. Ik zal hem eens meenemen als ik naar de stad moet en zien hem te verpatsen bij den een of anderen goudsmid.
Op een goeden keer gaat de man van ’t hoog ambacht stadswaarts en treedt den winkel binnen van een goudsmid met het doel den beker voor goed geld van de hand te doen. De goudsmid, den beker aandachtig beschouwende, ontdekte al ras twee naamletters op ’t voorwerp en wist ook spoedig aan wien hij toebehoorde. Op zijn herhaalde vragen hoe de wever in 't bezit was gekomen van dien kostbaren beker, volgde geen antwoord. Doch toen de goudsmid begon te praten van politie en van “aangeven”, toen verhaalde die omnoozele bloed wat hem al vele jaren geleden overkomen was met de katten op den Geldropschen weg.
Nu ging er voor den goudsmid een licht op en spoedig was het raadsel voor hem opgelost waarom de eigenares het kostbare stuk niet was komen terugvorderen. De brave man heeft echter nooit den naam willen noemen der dame aan wie den beker toebehoorde.

In vroeger tijd, lang geleden natuurlijk woonde in de stad Eindhoven een brouwer, die na zijn trouwen geen goed bier meer maken kon, al was hij ook nog zoo keurig mogelijk op al die stoffen, welke hij moest gebruiken en al deed hij ook nog zoo zijn uiterste best naar alle regelen der kunst. Vreemd! - en voor zijn huwelijk werd zijn bier zoo hoog geroemd en vond gereeden aftrek - ja, hij heette een meester in zijn vak te zijn. Geen wonder dat 's mans zaken, merkbaar achteruit gingen en hij op weg was een arm man te worden. Bij gebrek aan afnemers meende hij zijne brouwerij van de hand te moeten doen.
Op zekeren keer echter, dat hij des nachts had “aangestookt" en een paar uur later de weinige trapjes beklom om in den ketel te zien of het water reeds kookte, bemerkt hij op den rand van den brouwketel eenige zwarte katten. Woedend van toorn neemt de brouwer den koperen emmer die er altijd gereed stond, schept dien vol kokend water en werpt hem over de booze dieren uit, die deerlijk gebrand en onder akelig gemiauw ijlings de vlucht namen.
De brouwer gaat daarop huiswaarts om in het nog vroege morgenuur wat te kunnen rusten. Maar wie beschrijft zijne ontsteltenis – zijn schrik! Zijne vrouw ligt dood te bed, het lichaam overdekt met brandwonden. Of na die jammerlijke gebeurtenis de brouwer voortaan weer puik bier zal hebben gebrouwen, kan ik jammer genoeg niet vertellen.

C. U. M.


* Eindhovens Dagblad, 20 oktober 1917
** Spoken! o, ik heb allen eerbied voor ons beter licht; maar het spijt mij razend, dat er geen spoken zijn. Ik wenschte er aan te gelooven, aan spoken en toovergodinnen! O Moeder de Gans; lieve Moeder de Gans! laarzen van zeven mijlen! onuitwischbare bloedvlek op den noodlottigen sleutel! en gij, stroom van rozen en paarlen uit den mond der jongste dochter! hoe verkwiktet gij mij in mijne jeugd! Hildebrand, Camera Obscura, 6e druk, 1864, p. 267.

zaterdag 15 juni 2019

Mijn ei

Hoe doe ik dit? Wie ken ik? Wie kan ik inschakelen voor wat? Wie koppelen aan wie? Ik praat, ik bel, ik ga mee, ik ga mee terug, ik hengel, ik ontwikkel, ik bedenk, ik regel, IK WEET ALLES BETER, ik verknal en laat achter me, ik luister, ik noteer, zo vaak en zo veel dat ik afspraken begin te vergeten en midden op de dag powernaps moet doen op kamertje S32, op de kouwe grond, als een monnik voor de komst van de verzorgingsstaat. Na april heb ik tijd, zei ik in maart tegen J., als de subsidiestukken de deur uit zijn, tijd om jullie boekje te schrijven, het boekje over het Witte Kerkje, zoals beloofd. Het is nu juni. Tijd is er niet gekomen. Integendeel. Nog meer tijd is foetsie.
Soms denk ik: ik zou wel weer eens willen soleren. Een boek lezen, van begin tot eind, zonder oponthoud of afleiding. Iets uit willen zoeken, zelf en in mijn eentje. Bergen willen bewandelen, de Afsluitdijk over hinkelen. Mijn wijsheid uit me schrijven zodat ik weer in mijn dandyeske gilletjes pas en mezelf weer kan optrekken aan de rekstok op de trimbaan. Mijn ei leggen.
Misschien doe ik dat allemaal ook wel. Ooit eens. Maar voor hetzelfde geld gaat mijn ei mee het graf in en ziet u vandaag of morgen een jongetje door het dorp fietsen op een splinternieuwe vouwfiets en met een Jip en Janneke-rugzak vol hard copies van onze jongste nieuwsbrief. 


zondag 9 juni 2019

Luchtje van wetmatigheid

Ik ruik het al een tijdje.
Je kunt niet voor anderen zorgen als je niet voor jezelf zorgt.
Ruikt u het ook?
Je kunt niet voor anderen zorgen als je niet voor jezelf zorgt.
Een luchtje van wetmatigheid?
Je kunt niet voor anderen zorgen als je niet voor jezelf zorgt.
Een algoritme dat gaat lopen?
Relatie behoeft hulp.
Zorg goed voor jezelf.
End.

zaterdag 8 juni 2019

Cartierheide

Attentie! Voor wie dit gelezen heeft: die Hugo ben ik niet! Ik hou van het arbeidscircuit, zit er nog volop in, geniet van elke dag en heb er een bloedhekel aan om over de Cartierheide te gaan lopen banjeren. Wat moet ik daar?

Spervuur

Zwijgen is goud.
Haoperse gaoper.
Elk afgevuurd woord
- misschien bedoelt-ie dat wel -
treft íemand.
Niks zilver. 
Kop haawe.

Omaha Beach

Dinsdag gaat mijn vriendin naar huis. Na een ernstige ziekte die haar op een haar na het leven heeft gekost en in een diepe depressie heeft gestort, is ze meer dan een jaar lang opgenomen geweest. Maar dinsdag gaat ze naar huis. Báng is ze, voor thuis en haar huis, maar ze zet door. Dinsdag.
Dinsdag moet ik werken, dat had u al wel gedacht. Dus ik denk, ik vraag verlof aan, zórgverlof, ik heb er nog wat van over. Even overleggen met mijn baas en hupsakee, zórgen.
Nou had ik em al een paar dagen niet gezien.
Blijkt-ie uit tijgeren te zijn op Omaha Beach. Re-enactment van D-Day.
Stelt allemaal niks voor natuurlijk. Ik bedoel, ik ga Ingrid gewoon naar huis brengen komende dinsdag en als mijn baas het allemaal overleeft - zijn kansen lijken goed te staan - dan overleg ik tegen Market Garden wel even. Hij zal wel goeie zin hebben tegen die tijd, eenmaal terug in Nederland en gewapend met de herinnering aan een warm bad en een goed glas Calvados.
Nee, zet het gerust op je bucket list mensen, herdenken. Je moet het een keer gedaan hebben.

donderdag 30 mei 2019

Verloren molen

Wat nooit, maar dan ook helemaal nooit in me opgekomen is, is dat er nog een andere...
Ik bedoel, ik had ook kunnen denken...
Had net zo goed gekund, toch?
Als er een andere Molenstraat was, en daar ging ik immers van uit, waarom dan ook niet een andere...
Als er een andere Molenstraat was, waarom dan niet ook een andere...
Millum Heopurdum.
Heeft iemand daar wel eens in de grond gekeken?

woensdag 29 mei 2019

Verloren hoek

Dat een straat een haakse bocht kon hebben, ging er bij mij als kind niet in. Als het ging over dat deel van de Molenstraat waar de speeltuin was en Annemieke Lepelaars en mijn tante Anneke woonde, ging het voor mij over de 'andere Molenstraat'. Ons deel van de Molenstraat zal men wel te kort gevonden hebben om recht te doen aan de grootheid van de molen, zo redeneerde ik en dus hebben ze er nog een straat meer naar vernoemd.
Van de week betrapte ik me erop dat ik het nog steeds zo zie en zeg en schrijf: de andere Molenstraat. Het heeft zich als een winkelhaak vastgezet in mijn hoofd, dat andere.

dinsdag 28 mei 2019

Leerlingenvervoer

Deze gooi ik er even tussendoor voor mijn trouwe lezeres mevrouw A.S., in de wetenschap dat dit verhaal aan de levens van mijn overige vier lezers bitter weinig toevoegt. U kunt het gevoeglijk overslaan. Mevrouw S. daarentegen zal eruit kúnnen en naar ik aanneem ook wel wíllen constateren, dat het met dat hele godvergeten leerlingenvervoer altijd al een kutzooi is geweest (hiermee is overigens ook de nogal saaie titel van dit verhaal verklaard: mijn andere lezers zullen een stuk met een dergelijke kleurloze titel niet eens wíllen lezen. Mevrouw S. daarentegen ís van het leerlingenvervoer en zal er door gegrepen worden, hoezeer ze door de week ook kankert óp dat leerlingenvervoer). Exit lectori alteriori dus.



Hoi Anja, ik zal het even uitleggen. Hoewel hier tot twee keer toe de naam van even zoveel vergeten, met een liggend streepje (dat zal de oude Loonseweg wel wezen) aan elkaar vastgeketende dorpjes in de Kempen valt, is het fragment genomen uit het verslag van de op 19 april 1940 (op de valreep van de vrede dus) gehouden vergadering van de gemeenteraad van het ver voorbij de einder gelegen Budel. Hoe zit dat? Belangrijk is dat je je realiseert dat het hier gaat om twee protestantse scholen (wat ook belangrijk is: het relevante deel van het bericht begint pas bij de regel "Ook aan een verzoek enz."; wat daarvoor staat gaat over iets anders, een Budelnaar die het aan zijn prostaat had en zich niet door de Budelse dorpsarts in zijn ballen wilde laten knijpen. Hij was naar Soerendonk gegaan omdat de dokter daar het beter kon. Hij meende ook financieel voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen dus diende hij bij zijn gemeentebestuur een verzoek in voor vergoeding geneeskundige hulp. In de raad leidde dat tot een heftige discussie. De socialisten (ongetwijfeld) meenden dat een man het recht had om zich daar en ongeacht waar hij er meeste heil van verwachtte in zijn ballen te laten knijpen; de confessionelen vreesden evenwel dat er een precedent geschapen zou worden en nog voor het uitbreken van de oorlog het hele mannelijke volksdeel van Budel in Soerendonk op de stoep zou staan. In het geding was hier de lokale bijstandspraktijk, die voorschreef dat je naar de Budelse dokter ging als je in aanmerking wilde komen voor een Budelse voorziening, of die er nou iets van kon of niet) - nou ben ik even de weg kwijt, wacht even hoor, ah ja, protestantse scholen. De een stond kennelijk in Heeze (mij niet bekend, kom daar nooit), de andere in Hapert (mij heel goed bekend, was daar van de week nog). Met de 'school te Hapert' wordt de drie maanden daarvoor feestelijk geopende 'Marnix-van-Sint-Aldegonde'-school bedoeld, ook wel de 'Marnix' genoemd, later, en de 'Streekschool' omdat op de school protestantse leerlingen uit de streek Hapert-Hoogeloon-Casteren-Eersel-Bladel terecht konden. Zo'n school was hoog nodig geworden na de invasie van de paters in het onderwijs in die streek. Jannie, lezeres nummer drie, die ik zojuist de lectuur van dit bericht heb afgeraden en die nu dus koffie aan het zetten is, heeft er op school gezeten, een paar jaar later. Zo feestelijk als indertijd de opening was, met toespraken van predikanten en burgemeesters, zij het zonder de gebruikelijke serenade van de harmonie (kende geen protestantse liedjes waarvan er godbetert toch zat in omloop waren), zo roemloos was de ondergang van de school, een paar jaar geleden. Het zou verleidelijk zijn om hier te melden dat ze alsnog is overgenomen door de paters maar zo is het natuurlijk niet. Niet alleen de Marnix, ook de paters zijn uit het straatbeeld verdwenen en vervangen door smartphones, e-bikes en blote benen. Als we nu nog paters hadden, zouden ze niet weten hoe ze snel ze zich uit de voeten moesten maken naar de missie. Nonnen ook.
Mag ik even wraak nemen: het falen van de Marnix is het falen van het mannetje M. op wie ik spuug en nederzie.
Protestants dus. Een vervoersvergoeding voor leerplichtige leerlingen was in die tijd een protestantse aangelegenheid. De roomse jeugd had op elke straathoek een school. Om een voorbeeld te noemen: als je jong was in de Molenstraat in Hapert, ging je naar school in de andere Molenstraat omdat je eigen Molenstraat nog een zandweg was en er dus geen school gebouwd kon worden. Er stond ook nog maar één huis, dat van mijn opa Leijten namelijk en hoewel die beslist graag een school naast zich had gehad, heeft-ie dat nooit voor elkaar gekregen. Hij had de pech dat hij de verkeerde opa was. Als-ie mijn opa Brekelmans was geweest, de onbenoemde (in de republikeinse-variant-betekenis van 'ongekroonde', 'niet met keten behangen') burgemeester van ons dorp dan had de Molenstraat vol met scholen gestaan.
Ik merk dat ik hier de logica geweld aan doe: als je jong kon zijn in de Molenstraat en niet bij je opa woonde, moeten er twee huizen hebben gestaan. Tenzij je er rondhing of dakloos was. Oudere mensen zullen ontkennen dat ooit te hebben gedaan of te zijn geweest. Arm ja, dakloos nee. Stel je voor zeg.
Goed. Ik lul er omheen. Deels is dat omdat ik eigenlijk niet weet hoe het precies zit met dit krantenbericht en die bekentenis zo lang mogelijk wil uitstellen opdat er weer eens een lapke tekst de deur uit kan en deels omdat ik door de week voortdurend in situaties verkeer waarin ik alleen maar ja en amen kan zeggen. Een mens wil zich wel eens uiten.
Ik denk dit. Die Verhoeven woont in Budel (shit, lezer nummer twee, bedenk ik ineens, is ook een Verhoeven; had ik hem nou maar niet de kamer uitgestuurd dan had ik het hem kunnen vragen) en het kind in Hoogeloon. Zal wel hebben ingewoond bij familie, vreemd natuurlijk maar kennelijk tot tevredenheid van Verhoeven. En let wel, de Marnix-school was een goeie school, die behalve een regionale functie, ook enige regionale vermaardheid bezat. Hij rekent de raad voor dat als het kind in Budel zou komen wonen en in Heeze naar school zou moeten, de vergoeding hoger zou uitvallen dan wanneer het van Hoogeloon naar Hapert zou reizen. Dat zou best eens kunnen kloppen. Van Hoogeloon naar Hapert was het maar één liggend streepje. Sterker nog, de afstand tussen de twee dorpen was zó gering - en daar gaat Verhoeven de fout in - dat er helemaal geen vergoeding werd verstrekt! Dat was de wet. Je kent dat wel: de passer op de neus van de leerling en draaien maar. Ik vermoed dat de kleine Verhoeven uiteindelijk weer terug is gemoeten naar Budel en school is moeten gaan te Heeze omdat het aan de goeie kant van de passer lag en Verhoeven daar wel een vergoeding kreeg. In Budel dus. Niet in Heeze.
Ik wil maar zeggen: troost je, vroeger was het echt niet anders of beter.
Voor die kleine Verhoeven moet het ook kut geweest zijn. Hoogeloon te moeten verlaten.



zaterdag 11 mei 2019

Passie voor erfgoed

Iets wat ik gisteren las in de pantry bij de koffie-automaat, op mijn smartphone. Een stuk in de digi-Groene van een leraar Nederlands met een afkeer van het woord 'passie'. Hij citeert een personage uit Otmars zonen: "Het woord passie vond hij kitsch, dweperig, en bovendien zelfgenoegzaam - alsof het een verdienste was, je ergens voor interesseren - hij zou het p-woord nooit in de mond nemen." En de leraar vervolgt: "Daar komt bij dat jongens en meisjes die tegen de jongvolwassenheid aanschurken niets zo gênant vinden als grote mensen die over hun passies uitweiden. Ze dulden het nauwelijks van zichzelf en dat zal er mede de oorzaak van zijn dat het woord saai hun in de mond is bestorven. (..) Saai is precies het goede woord om een overdosis bevlogenheid uit ongewenste hoek op afstand te houden en tegelijkertijd duidelijk te maken best wel iets gewend te zijn als het om ervaringen op de grens van het zegbare en het onzegbare gaat. Daar tussenin ontstaat een ruimte om te groeien die zo intiem is dat niemand er mee te maken heeft."
Ik vraag me af of wat hier over jongeren en literatuur wordt beweerd, niet ook geldt voor jongeren en erfgoed. Is het niet gewoon onze valkuil - en niet alleen de onze - dat we menen onze passie te moeten overdragen?

maandag 29 april 2019

Pladella Fisca

Het loopt weer tegen de eerste mei. Belastingtijd. Vraagt een lid of we een ANBI-instelling zijn. Wil kennelijk zijn geld terug. Ik heb er een hard hoofd in maar als het hem lukt, wil ik wel dat hij de restitutie restitueert. Aan ons. De herkregen donatie opnieuw doneert.
We zijn geen culturele instelling, dat weet ik wel. Het is me verteld door de wethouder zelf in wiens portefeuille we zijn weggestoken. De cultuur zit in die van zijn collega, een bestuurlijke binnenzak verderop. Wij zijn erfgoed. Wie aan ons doneert, ontvangt zijn restitutie pas in het hiernamaals. Ik kan alleen maar zeggen: áls u voldoende doneert, kunnen we de traplift laten repareren en u alvast een eindje derwaarts transporteren.

zondag 28 april 2019

Pladellastraat

De Villa. Het blijft er maar over gaan. Nu wéér: men wil weten hoe het zit. In 1980 beweert de archeoloog Roymans dat de villa heel wel in Bladel of Netersel kan hebben gestaan, 39 jaar later, op 14 april 2019, beweert de historisch-geograaf Karel Leenders in de Poel in Netersel dat koning Karel III op 15 juni 922 nooit of te nimmer hier geweest kan zijn. Een nogal arbitrair geconstrueerde tegenstrijdigheid, ik geef het toe, maar misschien ook een illustratieve: zover ik weet, weten we het niet. 
Ík heb er mijn buik vol van. Dat het hele verrotte geval vertere in de ingewanden van moeder aarde. En de beeldengroep voor het Bladelse gemeentehuis kan naar Haarlem. Ze zijn al bezig er een plekje voor te maken. Dan zijn wij er van af en kunnen we de heemkundekring omdopen tot "HaNeCaHoBla. Erfgoed en bevallingen".


Die Haarlemse straatnaam is overigens niet van vandaag of gisteren:


Een mooi verhaal, niet? Komt u deze zomer nog in de buurt, hier moet u zijn:





vrijdag 19 april 2019

Lente in Steensel

Loop ik van de week met een meisje naar Happy Italy, zegt ze ineens dat er nog een is van mij.
Nog een van mij? Nee toch?
Nou ja, tenzij ik publiceer over de geschiedenis van de Limburgse gilden.
Nou nee.
-
Jeetje, dan is er echt een ander. Dan ben ik niet de enige. Dan moet ik mij delen met een ander. Hupsakee, weg eetlust, weg identiteit.
---
Vandaag was een goede Goede Vrijdag. Flink ontbeten en op de fiets naar het werk. Tegenwind, dus ampel gelegenheid om alle bozigheid uit me te fietsen. Een goed ding om te doen op Goede Vrijdag. Volgend jaar doe ik ook dat flinke ontbijt niet meer. Dan heb ik ook daar geen buikpijn meer van.
---
Gisteren hadden we afdelingsuitje naar het kasteel van Helmond. Eerst met de trein, toen te voet, toen koffie en toen bier. Een verdrietige dag, die ik me anders had voorgesteld nu er zoveel nieuwe collega's in onze kantoortuin zijn geplant. De mensen die ik graag eens had willen spreken, verscholen zich angstvallig tussen de mensen die ze elke dag al spraken en de mensen met wie ik al jaren uitgepraat ben, verscholen zich achter mij.
Je snapt natuurlijk wel hoe die Wesselmannen zo rijk geworden zijn.
Omdat ze Indisch is, dacht ik dat ze verwees naar de V.O.C. en ons slavernijverleden. Zo ben ik dan weer. Nee, maar ze heeft het al eens eerder betoogd. Ik weet nog dat ik toen zei dat mijn betovergrootvader uit Steensel kwam en Steensel ook maar één keer in zijn leven uit is geweest. Toen hij Gertoom met de kar naar Eindhoven heeft gebracht namelijk. Gertoom moest naar de missie. Daarna zou het twee generaties duren voor er weer een Leijten Steensel uit kwam, definitief weliswaar maar toch nog altijd mijlenver van zee. Ik sluit niet uit dat ik de eerste Leijten ben geweest die de zee zag. Mijn neef keek in ieder geval raar op toen ik het hem vertelde. 
Je moet het wel heel ver zoeken, wil je ons Leijtens linken aan de V.O.C., bracht ik in.
Nee joh, dat bedoelde ze niet. Ze wilde alleen maar even gezegd hebben dat alle rijke stinkerds oplichters waren. De Wesselmannen net zo goed.
Ik moet niet vergeten morgen goed te eten op het werk, heb ik maar geantwoord, anders krijg ik in Steensel weer een hongerklop. Want dat is het rare hè, die hongerklop komt steevast in Steensel. Het is net of mijn DNA nog steeds denkt dat ik er dan al ben.
---
Ik begrijp die Jezus wel. Als ik zeker wist dat ik zou verrijzen, zou ik ook wel een paar dagen een graf in willen. Er hebben er de afgelopen tijd wel meer dan twaalf tegen me aan lopen zeuren. Zou wel zonde zijn van het mooie weer natuurlijk.
---
Mijn nieuwe vouwfiets staat al wekenlang te pronken in het duister van mijn berging. Ik had hem nooit moeten kopen. Ik ben weer eens gaan geloven in mijn eigen praatjes. Is echt een valkuil van mij. Ik ben het slachtoffer van mijn eigen Hochstapler. Ik hoop dat Petrus begrip toont en mij mijn buit terug geeft.
---
Al die blote benen ineens. Al dat vrolijke korts.
En toch gewoon door wauwelen.
Als ik ooit weer eens op gewicht kom en me beter kan kleden, is het eerste wat ik doe mijn mond houden. Dat lijkt me dan niet meer nodig.

zondag 31 maart 2019

Hugo: een inventarisatie

Mijn voornaam is een bijzondere. Mijn vader heette Huub, mijn moeder Gon en ze maakten er mijn voornaam van.
Als ik als kind het dorp introk om te zien of er ergens te voetballen viel, liep mijn moeder rond etenstijd naar buiten en riep hem het dorp in. Ik had dan altijd het idee dat mijn u en mijn o als uitwaaierende rookwolkjes boven het dorp dreven. Toen vond ik dat niet fijn. Vandaag vind ik het wel iets hebben om er zo boven te zweven.
Vanochtend merkte ik - maar weer eens - dat ik me verbonden voel met andere Hugo's. Een beetje maar hoor, niet dat we de deur plat lopen bij mekaar of Hugo-meet ups organiseren. Zelfs op de social media hebben we niks met mekaar. Een kort en niet eens heel heftig 'hé-erlebnis', iedere keer als ik er een tegenkom, meer is het niet.
Vanochtend was dat in een boek, de biografie van Jan van Brederode, door Frits van Oostrom. Hij wordt nummer drie in mijn hier en nu aan te vangen Hugo-inventarisatie, die mijn tijd, mijn ruimte en mijn moraal zal overstijgen en me waarschijnlijk wel een paar decennia zal gaan kosten. Soit. Nummer één ben ik zelf, dat begrijpt u, nummer twee is Hugo de Groot, die kent u en nummer vier is het neefje van mijn vriend Ko (zelf gevonden, niet naar mij genoemd). Hugo drie is Hugo Blote (let wel: zonder lidwoord, niet Hugo de Blote) die in de nacht van 22 september 1392, samen met zijn broer Dirk, ene Willem Cuser, 'meesterknaap ten hove van Albrecht van Beieren' vermoordde, alsook Albrechts courtisane, Aleid van Poelgeest. Wat de aard was van de wrok die Hugo koesterde jegens Willem Cuser wordt uit het boek niet duidelijk (evenmin overigens wat een meesterknaap precies is). Het probleem met jonkvrouwe Van Poelgeest bestond erin dat ze door heer Albrecht rijkelijk werd bedeeld met geschenken. Nou snapte Hugo ook wel dat je je bijslaap af en toe een kettinkje of een oorbel toeschoof maar dat ze ook nog eens ferme lappen grond kreeg waar hij zelf recht op meende te hebben, dat kon hij niet verkroppen. Can you blame him? Een man moet toch ergens kunnen bouwen.
Daarbij kan Hugo's misdaad niet los gezien worden van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, die tussen 1350 en 1500 het graafschap Holland tot op het bot verdeeld hielden en met enige regelmaat oplaaiden in geweldsuitbarstingen waarbij vergeleken de hedendaagse maatschappelijke polarisatie niet meer is dan een taartengevecht.
Hugo en Dirk hebben het geweten. Lees maar: Nobel streven.

Uuuuuuu                             Ooooooo

vrijdag 22 maart 2019

Met 'n kastanje in je zak

Griepje. Woensdag geslapen tot de noen terwijl ik niet lang na het ochtendgloren al bij kapper Mollen had moeten zijn. Vandaar mijn haar nu. Met paracetamol en powernaps heb ik mijn andere afspraken nog kunnen nakomen maar in de nacht ging het mis. Zal me leren om te slapen.
Bij mij is ziekte de noodrem, het porren van mijn betere ik. Neem gas terug, bouw wat reflectie in, treed uit je waan van de dag. Soms luister ik, soms niet. Dit keer ben ik Noud Hermans gaan lezen. Of dat de bedoeling was, weet ik eigenlijk niet. Met 'n kastanje in je zak is niet echt reflectie. Aan de andere kant: als ik niet ziek was geworden, had ik het denk ik nooit gelezen.
Het is geen moeilijk boek (mochten ze ook u te grazen nemen). Integendeel. Het is goed geschreven, het leest lekker, het gaat over Hapert en voor met name oudere lezers is het ongetwijfeld heel herkenbaar. Het wordt pas ingewikkeld als je het wilt lezen met de bedoeling er informatie uit te halen over Hapert in de oorlog. Om met Frank te spreken (die precies dat van plan was): "Het is wel een roman hè." En daar sloeg hij de spijker op zijn kop.
Het is niet dat de personages allemaal anders heten, dat er alleen maar sprake is van 'een kempisch dorp' en van 'het huis met de bomen', nee, daar kijk je zo doorheen. Als je het wilt lezen als een sleutelroman liggen de namen voor het oprapen (al mag ik hopen dat met Rochus van Dalen niet mijn opa bedoeld wordt!). Nee, het gaat dieper dan dat.
Een roman heeft zijn eigen werkelijkheid. Alles wat in een roman bestaat, gebeurt of wordt gezegd, bestaat en gebeurt alleen maar in die roman, heeft alleen maar betekenis binnen de realiteit van die roman. Als ik een roman schrijf en ik laat mezelf geboren worden in de Molenstraat 28 in Hapert en jarenlang burgemeester zijn van de gemeente Hoogeloon c.a. dan is dat binnen die roman niet per se gelogen terwijl er in werkelijkheid natuurlijk wel wat op af te dingen valt.
Dus daar zit ik dan met die kastanje. Een potentiële schat aan informatie over Hapert in de oorlog en ik mag er niet aankomen. En nou hoor ik u al zeggen, ach Hugo, jongen, wat kan het jou schelen, hou op met die literair-wetenschappelijke muggenzifterij, doe net of het allemaal echt gebeurd is, gebruik het boek als bron. En ga nou asjeblief niet roepen dat je neerlandicus bent en dat je geweten het niet toelaat, dat is alleen maar dikdoenerij. Er moet toch een jaarboek komen dit jaar? Nou dan. Niet zo nauw kijken en schrijven dat jaarboek. Zoveel tijd heb je niet meer.

Goed, goed, jullie je zin. Overboord met die valse bescheidenheid en prinzipienreiterei, ik stap over mijn schaduw, ik sluit een compromis met mijn geweten. En als ik dan toch bezig ben, hou ik ook maar meteen op met vegetariër zijn, afval scheiden, belasting betalen en rechts van de weg rijden. CU in Hapert. Ik rij in een bescheiden witte Kia.
  







woensdag 20 maart 2019

Afstemcondensatoren

Ik zit met een vraag. Over de oorlog. Ik zit tot mijn nek in de oorlog, de laatste tijd. De vraag gaat over Hapert, Hapert in de oorlog. Dat moet u maar even aannemen. Aan de vraag zie je het namelijk niet. Het antwoord op de vraag zal het beeld van Hapert in de oorlog niet veranderen. Dat kan ik u nu al vertellen. D'r is namelijk geen beeld. Toen ze in Bladel druk bezig waren om húllie beeld vast te leggen, zaten ze in Hapert... te slaopen. Te gaopen, zogezegd.
Misschien is mijn vraag wel het begin van een beeld.
Dit is mijn vraag: is een radiotoestel uit 1943 naar de vaantjes als je er de afstemcondensatoren uithaalt? Of moet daarvoor het hele ontvang-chassis eruit? En als het een combi was, kon je na een van deze twee amputaties de grammofoon dan nog gebuiken?


woensdag 13 maart 2019

In die tijd

Lezingen begonnen zo. Misschien ook een enkele preek, dat weet ik niet meer. Het leuke was natuurlijk dat je geen idee had. Er lichtte wat op, je registreerde het en besteedde er verder geen aandacht aan.
In die tijd hoorde ik in een arts op mijn autoradio zeggen dat je af en toe eens moest terugkeren naar een hobby of bezigheid uit je jeugd. Daar zou een ontspannende werking van uitgaan. In zijn geval waren het elpees. Hij had ze al die tijd bewaard en steeds als hij over zijn toeren dreigde te raken, ging hij ze een avond lang op zijn gemak zitten draaien en bekijken. Terugvallen in oude groeven was het devies.
Mijn prentbriefkaarten zouden zich er misschien nog voor lenen. Mijn postzegels niet meer. Daar is de magie intussen wel uit. Elpees had ik niet. Met elpees had ik niks. Misschien breekt me dat wel op nu. Als die arts postzegels had verzameld, was hij waarschijnlijk nooit op het idee gekomen van die opbeurende regressie. Wij filatelisten kijken vooruit. We moeten wel.
Rond nieuwjaar ben ik begonnen in Voskuil. In die tijd liep ik verloren in de werelden van anderen en achtte men het dienstig dat ik weer eens ging vertoeven in de mijne. Bij nader inzien, dacht ik meteen, schoof mijn nachtkastje wat dichter naar mijn bed, zette er een schemerlamp op en begon mijn dagen af te sluiten in het gezelschap van een groep studenten Nederlands in het naoorlogse Amsterdam. Elke avond even, in de weekeinden wat langer.
Bij nader inzien, dacht ik meteen. 1208 pagina's.
Gisteren las ik het uit.
Wat nu?

donderdag 7 maart 2019

Paasvogel

Toen ik Theo gisteren de papieren bracht voor de vergadering, vertelde hij me een verhaal dat ik nog niet kende. Ik vertel het nu maar vast, anders vergeet ik het. Het wordt pas relevant over een dag of veertig.
Het ging over de paasvogel. Vroeger schijnt er geen paashaas geweest te zijn maar een paasvogel. Die paasvogel kwam op paaszaterdag, groef een gat in de tuin, gooide wat stro op de bodem en legde daar het aan het betreffende huishouden toebedeelde contingent paaseieren. Bij de voorbereiding vloog hij af en aan en toch zag je hem nooit. Hij was altijd net weg.
De komst van de paasvogel markeerde het einde van de vastentijd. Je snoeptrommel mocht open en je kon gaan opmaken wat je gevast had.
Op de website van het Meertens-instituut is niets te vinden over Theo's paasvogel. Op die van de Libelle wel.

Lucebert - Paasvogel

woensdag 6 maart 2019

Afwassen

Ik heb geen vaatwasser. Ik was zelf af. Als er mensen bij me komen eten en ik krijg ze zover dat ze me helpen met de afwas, valt het me iedere keer op dat ze het anders doen dan ik. Ik eindig bijvoorbeeld altijd met het bestek. Als ik dan zie dat mijn bezoek daarmee begint of dat ze het tussen het servies en de pannen door doen, vraag ik me altijd af waar ze in Godsnaam mee bezig zijn.

zondag 3 maart 2019

Halfintellectuelensmoelen

Plotseling op pagina 973, na 972 pagina's volstrekte neutraliteit, begint de verteller te oordelen. De mensen die samen met Maarten, Nicolien en Paul de trap oplopen van het gerechtsgebouw op weg naar de publieke tribune om van daar het Hermans-proces te volgen, noemt hij "Eijldersklanten met halfintellectuelensmoelen" en "domme wulpse meisjes". Onwillekeurig zoek je naar de aanhalingstekens maar nee, het is echt de verteller zelf. En je vraagt je af wie van de personages hij zou kunnen zijn, terwijl je dat al lang weet natuurlijk. Ik in ieder geval wel. Ik heb meer boeken van hem in de kast staan.
Een ander ding is de omvang van het boek, ruim 1200 pagina's. Op een kwart dacht ik, ik ga nu even wat anders lezen en kocht het nieuwe privé-domeindeel van August Willemsen. Daarin heb ik uiteindelijk maar een paar pagina's gelezen. Ik ben toch weer teruggekeerd naar de dikke.
Het is het verschil tussen de vriend en de (vooralsnog) vreemde. Met de laatste maak ik later wel kennis.

Carnaval

Relatief weinig mensen hebben me dit jaar de retorische vraag gesteld of ik carnaval ging vieren. Ik hoop dat dat betekent dat het achteruitgaat met dat gedoe.