vrijdag 30 maart 2012

Willemijntje (4)

Een paar maanden na Antonie Arie haalt opnieuw een van Heijst de raadsagenda. Deze keer is het Nicholaas Arie van Heijst en ook hij is voornemens een dochter in te schrijven op de R.K. Huishoudschool in Eersel, Saartje van Heijst met name, geboren op 11 augustus 1936.*

Nicholaas Arie woonde op B 78, naast het protestants kerkje en een end verder van de Huishoudschool vandaan dan Antonie Arie. Maar over een onderzoek wordt in de notulen niet gerept: de vergoeding wordt toegekend en gezien de "financiele toestand van het gezin" gesteld op 44 gulden, te besteden aan een busabonnement.

Maar een busabonnement is niet wat Nicholaas Arie in gedachten heeft. Hij wil een fiets voor zijn dochter en dient opnieuw een verzoek in, nu om een tegemoetkoming tot 60 gulden voor een "tweedehands rijwiel". Ik vermoed dat Louis van de Ven aan de overkant een omafiets had staan voor die prijs en dat van Heijst hoopte dat de gemeente het hele bedrag zou vergoeden.

Dat doet de gemeente niet. Hij krijgt toestemming om in plaats van een busabonnement een fiets te kopen maar meer dan de aanvankelijk toegezegde 44 gulden krijgt hij niet. Zelfs moet hij verklaren "in volgende jaren niet opnieuw een dergelijke aanvraag voor hetzelfde kind te zullen indienen."

Nogal kras dat laatste.  


*Saartje zat er al op; het schooljaar was al begonnen (RHC, A0547, 326c)

T.S. Eliot

Tim Parks:
T.S. Eliot maakte het er niet makkelijker op door ons voor te houden dat de schrijver zijn persoonlijkheid moest overwinnen en zijn plek moest zien te vinden in een literaire traditie; zijn werk zou zich pas echt onderscheiden als het de volgende ontwikkeling inluidde van een zich op natuurlijke wijze ontvouwende collectieve verbeelding, zoals deze zich manifesteerde in 'de canon'.
(..)
Eliot benadrukte bovenal dat het scheppen van literatuur talloze jaren eindeloos veel noeste arbeid vergde en dat je waarschijnlijk niet zonder een universitaire graad in de oude talen en/of de moderne Europese literatuur kon.*
* NRC, 23 maart 2012

woensdag 28 maart 2012

Willemijntje (3)

Artikel 13 van de Lager Onderwijswet van 1920. De nabeurt:

2c. voor de toepassing van dit artikel wordt de afstand van vier kilometer gemeten langs de kortste voor kinderen voldoend begaanbare en veilige weg en wordt met een op een afstand van meer dan vier kilometer van de woning gelegen school gelijkgesteld een school, welke minder dan vier kilometer van de woning is verwijderd, doch die zonder gebruikmaking van een middel van vervoer niet, of niet dan langs een weg van meer dan vier kilometer voor kinderen bereikbaar is;
De "kortste voor kinderen voldoend begaanbare en veilige weg." Provincialeweg, Hint, Markt, Dijk, zou ik zeggen, 4,3 kilometer (zegge: vier komma drie kilometer).
Het vervolg van lid 2c is... mij gewoon een raadsel.

zaterdag 24 maart 2012

Litanie de Back

De ondergeteekende: -
1. Catharina Elisabeth de Back weduwe Hendrik Alexander Krieger rentenierster te ’s Gravenhage
2. Christina Catharina de Back rentenierster te Rotterdam – En –
3. Henrietta Johanna de Back zonder beroep echtgenote van Everardus Paulus van Teijlingen Thielen ontvanger der registratie te Sint Oedenrode door den zelven geadsisteerd en geauthoriseerd,
Verklaren: by deze op de krachtigste wijze doenlijk te volmagtigen voornoemden Heer Everardus Paulus van Teijlingen Thielen Generaal en Speciaal om in hunnen naam en van hunnentwege in twee zittingen het zij in perceelen of in ééne of meerdere massa’s publiek of uit de hand te verkopen, zoodanige onroerende goederen, gelegen onder de gemeenten Bladel C.A. en Hoogeloon Provintie NoordBraband, de Constituanten ieder voor een onverdeeld vierde gedeelte toebehoorende hen met de mede Eigenaresse aangekomen uit de nalatenschappen van 1e Hunne ouders wylen de Heer George de Back en vrouwe Sophia Johanna Andres beide gewoond hebbende en overleden te Boxtel 2e Hunne tante Johanna de Back en 3e hunne tante Catharina van Nouhuijs in leven weduwe Christiaan van Crullenberg, de Konditien deswegens naar zijn welgevallen te regelen, bij de verkoping tegenwoordig te zijn, dag en plaats van betaling der kooppenningen te bepalen, alle geschillen of misverstanden met den Ambtenaar met den verkoop gechargeerd te beslechten en inlichtingen te geven, de goederen voor den uitgeloofden koopsom te gunnen of op te houden, op dag bepaald kooppenningen te ontvangen en kwitantie en decharge te geven, de kopers in het ongestoorde bezit van het door hun gekochte te stellen, hun vrijwaring te beloven van alle evictien of namaning, de voorhanden zijnde bewijzen van eigendom overtegeven, zoo eene Ambtshalve Inschrijving wordt vereischt die te nemen bij eene vernietiging van dezelve daartoe de noodige toestemming te passeeren, tegen nalatige kopers in regten te ageeren, vonnissen te verzoeken, die ter executie te leggen in een woord alle Akten te passeeren en zaken te verrigten, welke vóór, bij of na de bedoelde verkoping gevorderd worden, en wat de Constituanten zelve present zijnde zouden kunnen mogen en moeten doen, alles onder belofte van vrijwaring, ratificatie, approbatie en indemniteit als volgens de wet. –
Gegeven en getekend te ’s Gravenhage den 8 Januarij 1836 te Rotterdan den 9 Januarij 1836 en te Sint Oedenrode den 12e Januarij 1836

C.E. de Back Wede H.A. Krieger
C.C. de Back
H.J. van Teijlingen Thielen Geg: de Back
E.P. van Teijlingen Thielen


De vierde eigenaresse was Jacoba Geertruida de Back, zus van de drie Backjes van hierboven en getrouwd met Jan de Jong, burgemeester van Oirschot en heur agent.

dinsdag 20 maart 2012

Willemijntje (2)

Op het internet las ik ergens: "De auteur wijst erop dat de huishoudschool (..) vaak fungeerde als een parkeerplaats voor meisjes, die eigenlijk wilden of moesten gaan werken, maar vanwege de leerplicht nog twee jaar naar school moesten."*
Dat zal ook wel voor Willemijntje van Heijst gegolden hebben. De leerplichtige leeftijd was net verhoogd van twaalf naar veertien, dus ze moest ineens nog twee jaar door. De NCB en zijn splinternieuwe huishoudschool boden een mogelijkheid om die twee jaar zinvol in te vullen. De katholieke signatuur vormde voor vader van Heijst kennelijk geen beletsel om zijn docher ernaar toe te sturen. In hetzelfde stuk leest men: "Het is de vraag in hoeverre het katholieke huishoudonderwijs veel verschilde van het niet katholieke. Het was klassenspecifiek en seksespecifiek in de zin dat het in concreto ging om onderwijs aan arbeidersmeisjes, waarbij hun toekomstige rol als huisvrouw en moeder centraal stond. Deze invulling beantwoordde aan het toenmalige dominante vrouwbeeld, al werd in katholieke kring misschien nog net iets meer de nadruk gelegd op de strategische positie van de moeder voor de overdracht en de continuering van het geloof." Voor de Boerenbond-school in Eersel kan zeer wel gegolden hebben dat hij niet zozeer bevolkt werd door arbeidersmeisjes als wel door boerendochters en dat de lesstof meer dan elders een agrarisch karakter had, ten koste misschien ook wel van de geloofsoverdracht. En Willemijntje deelde dan wel niet het geloof met de andere meisjes, ze was wel net als zij van plaatselijke boerenafkomst en dat woog misschien wel heel wat zwaarder. In d'n umgang.


Van een integratie van lager en huishoudonderwijs, die ik in het vorige bericht in het leven redeneerde, was geen sprake. Het lager onderwijs eindigde op je twaalfde. Daarna rolde je het zogenaamde vervolgonderwijs in. Willemijntje was van 22 januari 1937, al dik twaalf jaar dus en het lager onderwijs voorbij. Ik begrijp dan ook niet waarom zij behalve het huishoudonderwijs ook nog "gewoon lager onderwijs" zou gaan volgen, zoals te lezen staat in de raadsnotulen. Was ze blijven zitten?

* de auteur is mevrouw Gerda Godrie-van Gils, het boek waarin zij de huishoudscholen kenmerkt als parkeerplaatsen voor leerplichtige meisjes, overigens niet met zoveel woorden, is getiteld Vrouwelijke vorming tussen Martha en Maria. Katholiek huishoudonderwijs in Noord-Brabant, 1919 -1968, het citaat is afkomstig uit een webrecensie van het boek, van de heer Jozef Vos van de universiteit van Utrecht. Mevrouw Godrie is bezig aan een schoolcarriére zoals die aan ons leerlingen van de vijfde of zesde klas van de jongensschool in 1973 of 1974 werd voorgespiegeld door een leraar van de LTS in Bladel, die ons op het hart drukte dat wij, als wij kozen voor zijn ambachtsschool onze kansen op een hoger beroep of wetenschappelijk aanzien beslist niet om zeep hielpen: mevrouw Godrie bezocht na de huishoudschool de avondmavo, de Open Universiteit, waar ze een doctoraal in de wacht sleepte én promoveerde en verdiepte zich daarna nog in zulke zaken als spirituele levenskunst, het immuunsysteem en Brein en beweging, een cursus in de vorm van tien Powerpoint-presentaties, waarin de rol van het brein in al ons bewegen uit de doeken wordt gedaan. Ik was twaalf en ik weet nog dat ik dacht: flikker toch op man, overigens niet met zoveel woorden.






vrijdag 16 maart 2012

Willemijntje

Op 21 juli 1949 diende Antonie Aart van Heijst bij de gemeente Hoogeloon een verzoek in om tegemoetkoming in de kosten van het schoolvervoer van zijn dochter, Wilhelmina Dirkje van Heijst. Willemijntje zou na de vakantie naar de Huishoudschool in Eersel gaan, zo staat te lezen in de notulen van de raadsvergadering van 9 augustus.* Omdat het te ver was om te lopen en een fiets te duur, zou ze met de bus gaan.

Bij de beoordeling van het verzoek van van Heijst, draaide het om artikel 13 van de Lager Onderwijswet van 1920. Ouders van kinderen die naar school gingen buiten hun woonplaats hadden recht op een tegemoetkoming in de vervoerskosten, áls de school in kwestie meer dan vier kilometer van thuis verwijderd was. Vier kilometer. 
Maar zie: "Bij een door de secretaris ingesteld onderzoek is gebleken, dat de afstand van de woning van van Heijst tot aan de R.K. Huishoudschool te Eersel bedraagt 3,3 KM." De van Heijsts kwamen 700 meter te kort. De raad wees het verzoek af.

Ik vraag me wel af waar ze dan precies woonden. Op huisnummer B1, zoveel is bekend. B1 lag ergens aan de Wijer, maar waar. Ter hoogte van het tegenwoordige De Wijer 1? De afstand van de Wijer 1 in Hapert naar Dijk 14 in Eersel, het adres van de (voormalige) R.K. Huishoudschool, bedraagt volgens Google Maps 4,3 kilometer. Volgens Google hadden de van Heijsts hun tegemoetkoming dus moeten krijgen. En ik kan me niet voorstellen dat de bus in 1949 een kortere route had kunnen nemen dan de Google-route anno nu: Provinciale Weg, Hint, Markt, Dijk: klinkt kort maar is heden heus 4,3 (zegge: vier komma drie) kilometer. Dus moeten de van Heijsts wel verderop aan de Wijer hebben gewoond. Ik kom daar nog achter. De archieven passen, maar ik kom daar nog achter. Desnoods vraag ik het iemand.

Wat ik me ook afvraag is of secretaris Fiévez dat onderzoek hoogstpersoonlijk heeft verricht. Per auto misschien. Had hij een auto? Had iemand anders een auto? En had die auto een kilometerteller? Hadden auto's kilometertellers in 1949? Of heeft hij het laten doen? Door landmeetkundigen misschien? Had de gemeente een eigen landmeetkundige afdeling? Kán dat landmeetkundig? Of heeft hij gewoon een kaarsrechte lijn getrokken van de Wijer naar de Dijk, dwars over het veld? Op de Google-map levert dat een afstand op van 3,4 kilometer! Bedóelde artikel 13 het soms hemelsbreed? Nu ik er over nadenk... Maar in dat geval is het me nogal een onderzoek geweest dat de gemeentesecretaris heeft moeten instellen!

Willemijntje ging in Eersel niet alleen de Huishoudschool bezoeken maar ook de lagere school, de "school voor gewoon lager onderwijs", zoals het heet in de notulen. Kan daarmee de Jacobusschool bedoeld zijn, de katholieke meisjesschool, ook aan de Dijk, dus niet ver van de Huishoudschool? Een andere was er immers niet? Of was het huishoudonderricht geintegreerd in het reguliere lager onderwijs en werden beiden gegeven op de Huishoudschool? In het Eerselse Drie-Zalighedenboek heet het: "De NCB stichtte overal op het platteland de huishoudscholen. Ook Eersel kreeg in 1949 dit onderwijs voor meisjes, dat spoedig, ook door de verlenging van de leerplicht met twee jaar een geweldige bloei zou doormaken (..)"** Hoogtij der huishoudscholen. Ik zoek het nog wel eens uit. 

Hoe bijzonder was het intussen, dat een protestants meisje de katholieke huishoudschool bezocht? Moest je wel, als protestantse ouder? Bij gebrek aan een eigen school om de jongedochters voor te bereiden op "hun taak in de samenleving?"*** Of was het Antonie Aart om het even?

Platgetreden was het pad naar de R.K. Huishoudschool in 1949 nog niet: de school bestond nog maar net. Waarschijnlijk was het niet alleen voor Willemijntje pionieren.



* RHC, inventaris A547, nr. 326c
** A. Dams e.a.: Eersel. Duizel. Steensel. Drie Zaligheden, p. 353
*** idem., p. 354

vrijdag 9 maart 2012

Buitendorpsen: Herman Franke

Drie jaar geleden las ik kort na elkaar de boeken Uit het niets en Zoek op liefde van Herman Franke, de eerste twee delen van wat heette de "doorlopende roman Voorbij ik en waargebeurd". Regelmatig - met enige regelmaat denk ik eigenlijk, wat iets minder vaak is en dichter bij de waarheid - nam ik me daarna voor om bij de boekwinkel eens te gaan kijken of deel drie al uit was. Het duurde zo lang, dat ik me, met enige regelmaat, afvroeg of ik de verschijning ervan gemist had.

Nou, ja en nee dus. Wat ik gemist heb, lees ik vanavond in de NRC, is dat hij godverdomme dood is en anderhalf boek uit heeft.

Ik dacht al dat er iets was.

woensdag 7 maart 2012

Van Dissels lijst

Op het kerkhof te Bladel.

No. 1 A. v.d. Water gestorven 1859

Anthony van de Water, geboren 3 mei 1788 (Bladel), overleden 25 augustus 1859; een van vele van de Waters in de Kempen; geboren, getogen en zijn hele leven woonachtig in Bladel; leerlooier; in de jaren vijftig geregistreerd als rentenier; zijn vader was “chirurgin”; ook zijn zoon Henri Antonie van de Water was leerlooier. Was getrouwd met Gosewina Meijer (geboren op 10 augustus 1787 in Hoogeloon); een van de vele Meijers in de Kempen; Gosewina was de oudere zus van de Bladelse burgemeester/notaris Jan Franciscus Cornelis Meijer en ook van Jacob Meijer, notaris in Hoogeloon.

No. 2 J.A. Michaël gestorven 1860

Johannes Andreas Michaël; werd geboren op 28 december 1831; overleed op 3 november 1863; was de vijfde van de Michaël-broers op Ten Vorsel, allen ongehuwd; met een van hen (Frederik) raakte dominee van Dissel in 1859 in conflict; op 22 februari 1862 overleed een tweede Michael-broer, Hendrik (nummer 4; geboren op eerste kerstdag 1821); hij was de op een na oudste van de broers; vermoedelijk zwakzinnig.

No. 3 J. Straatmans gestorven 1860

Jacob Straatmans; geboren 1787 in Den Bosch; overleed op 27 september 1860; rentenier; vestigde zich in Bladel in 1855; Was ouderling in 1860, toen van Dissel in conflict kwam met de rechtzinnige Frederik Michaël; in een brief van 12 juni 1860 aan de classis Eindhoven, noemt hij hem “reeds zeer bejaard & thans ziekelijk”. Was getrouwd met en bij zijn overlijden weduwnaar van Anna Maria van Nouhuijs.

No. 4 H. Michaël gestorven 1862

Zie nummer 2.

No. 5 Th. Anderegg gestorven 1862

Van Dissel vergist zich hier. Hij bedoelt Thomas Anderegg, die overleedt op 28 januari 1863. Werd geboren in 1797 in Amsterdam; was “plattelands heel- en vroedmeester”, later: “heelmeester”; vertrok en keerde enige keren terug uit en naar Bladel; had 5 zoons; was getrouwd met (en vlg. zijn overlijdensakte gescheiden van) de katholieke Maria Schreuder (geb. 1802 of 1805). In het Algemeen Handelsblad van 26 januari 1849 adverteert hij met een middel tegen nierstenen en noemt zich daar “gewezen Officier van Gezondheid en Practiserend Genees-, Heel- en Verloskundige”.

No. 6 J.W. Damen gestorven 1863

Jan Willem Damen; zoontje (een van 10 kinderen) van Adam Damen, geboren in Hapert op 16 februari 1824 en Barendina Catharina Soethout (geboren 18 oktober 1828 in Chaam), die in 1862 na het vertrek van de Michael-broers door Welstand op een van de hoeven op Ten Vorsel werden geplaatst; Jan Willem Damen werd geboren op 10 juli 1863 en overleed kort daarna op 30 augustus 1863. Het echtpaar verloor ook een dochtertje: Barendina Catharina Damen, geboren op 23 september 1865 en overleden op 5 oktober 1865 (zie nummer 10). Op 20 juli 1867 kregen ze opnieuw een dochtertje, dat genoemd werd naar haar overleden zusje. Zij overleed in 1898, ook niet heel oud, op de boerderij op Ten Vorsel. Vader Adam overleed er in 1884; haar moeder Barendina Soethout overleed op 22 januari 1913 in Reusel, 85 jaar oud.

No. 7 H. Pannekoek gestorven 1863

Zie nummer 13.

No. 8 A. Bayens gestorven 1864

Adrianus Bayens, geboren in februari 1861; overleed op driejarige leeftijd, op 10 juli 1864. Het gezin Bayens woonde naast de Damens (zie nummer 6) op Ten Vorsel; Jan Bayens (geboren op 6 september 1816) kwam uit het Land van Heusden (Doeveren) en was net als zijn buurman in 1862 door Welstand op Ten Vorsel geplaatst. In 1863 had hij acht kinderen, tot genoegen van de Maatschappij van Welstand, die jarenlang hadden moeten aanzien hoe de Michaël-broers het vrouwvolk negeerden. Ook zijn vrouw, Johanna van Mersbergen, kwam uit het Land van Heusden.

No. 9 P. Oosterling gestorven 1864

Petronella Adriana Oosterling, geboren op Tweede Kerstdag 1858, overleden op vijfjarige leeftijd op 5 september 1864; jongste kind van Pieter Oosterling, “Wachtmeester der Maréchaussée”, later “Brigadier der Maréchaussée”; werd geboren op 28 december 1808 in “Stadt aan ’t Haringvliet”; vestigde zich in Bladel tussen 1853 en 1858; verloor later (1869) ook zijn vrouw, Adriana Beckman (geboren Numansdorp 1818); vertrok daarna naar Rosmalen. Ze hadden 7 kinderen, geboren in Rozendaal, Megen, Asten, en Bladel.

No. 10 B.C. Damen gestorven 1865

Zie nummer 6.

No. 11 A.C. Quirijns gestorven 1865

Anna Cornelia Quirijns; geboren op 5 juni 1860; dochtertje van Johannes Quirijns die in 1863 door Welstand op een van de vier hoeven op Ten Vorsel werd geplaatst (ondersteuning 148a); kwam uit Sprang; was getrouwd met Maria van Vuren; Anna Cornelia was hun tweede dochter.

No. 12 F.J. Vriezekolk gestorven 1865

Franciscus Johannes Vriezekolk, geboren 23 september 1861, overleden op vierjarige leeftijd op 13 november 1865; zoon van gelijknamige vader, rentenier, geboren in Den Bosch op 10 oktober 1819; getrouwd met Jacoba Maria Straatmans, blijkens haar overlijdensakte (Eindhoven, 7 april 1915, 89 jaar oud) een dochter van Jacob Straatmans en Anna Maria van Nouhuijs (nummer 3). In 1857 verloren zij hun 20 dagen oude zoontje Franciscus Johannis Jacobus Marie Vriezekolk. Het gezin woonde aan de Varkensmarkt. In 1868 vertrok het naar Strijp. Vijf andere kinderen overleefden wel.

No. 13 A.R. van Golverdingen gestorven 1866

Aldegonda Golverdingen; geboren 8 september 1786 in Hilvarenbeek; woonde op nummer 136 (Varkensmarkt); overleed op 7 januari 1866; ze woonde samen met mevrouw Hendrina Pannekoek (zie nummer 7, geboren in Amersfoort), die overleed op 27 september 1863, 93 jaar oud. Aldegonda was ongehuwd en is vermoedelijk haar hele leven naaister geweest; Hendrina Pannekoek was rentenierster; ook zij was ongehuwd. Ze leefden teruggetrokken (vermoed ik): op Hendrina’s overlijdensakte zijn de gegevens van haar ouders niet ingevuld. Beiden woonden al sinds 1826 in Bladel, zo niet eerder; ze gingen samen wonen rond 1850. Er was nog een derde (veel jongere) dame: Johanna Adriana Alida van Golverdingen, geboren op 5 mei 1822. Zij woonde in 1826 al bij Aldegonda, 4 jaar oud dan. Ergens in de jaren ’50 trouwde ze. Hoe ze zich precies verhield tot Aldegonda is onduidelijk.
In de DTB-boeken van Bladel wordt melding gemaakt van de doop van Jacoba Johanna van Golverdingen op 20 november 1808. Als moeder wordt opgegeven Allegonda Rebecca van Golverdingen; dat zou wel eens de Allegonda op het kerkhof kunnen zijn; een vader wordt niet vermeld.

Omdat het mij duizelt bij herlezing, vat ik maar even samen: van Dissels lijst bevat 7 volwassenen en 6 kinderen. Anthony van de Water en Jacob Straatmans waren steunpilaren van de kleine hervormde gemeenschap in Bladel, alom gerespecteerd. De twee Michaëls waren dat niet: ze verlieten al voor hun ontijdige dood de hervormde kerk en sloten zich aan, in het kielzog van hun querulante broer Frederik, bij een zendingsgemeente in Hapert. Thomas Anderegg was misschien meer kwakzalver dan geneesheer. De dames van Golverdingen en Pannekoek waren oude vrijsters, de een bemiddeld, de ander naaister.

Ontijdiger nog was natuurlijk het overlijden van de kinderen.

De overledenen op van Dissels lijstje woonden bijna allemaal in de dorpskom, aan of nabij de Varkensmarkt, het centrum van het dorp. Wie daar niet woonde, woonde op een van de boerderijen van Welstand op het landgoed Ten Vorsel.

Van Dissel moet de lijst hebben aangelegd in of kort na 1866. Aan het handschrift en de lay-out is te zien dat hij dat deed in één worp: het is geen bijgehouden lijst, om zo te zeggen, geen lijst die na elk sterfgeval werd aangevuld.

Waarom hij de lijst opstelde, is niet duidelijk. Misschien was het een aanzet om de kerkhof-administratie op orde te brengen.


vrijdag 2 maart 2012

Threejay

Stootte vanmiddag in het archief van de gemeente Eersel op de volgende brief*:

"DISTRICTS-GEZONDHEIDSDIENST VALKENSWAARD (..)
Aan
het Schoolbestuur der
St. Jan Baptistschool
Meerstraat 2,
D U I Z E L
Gemeente Eersel.
Valkenswaard, 23 januari 1957.
(..)
Bij een bezoek aan de R.K. St. Jan Baptistschool te Duizel, gemeente Eersel, bleek mij, dat deze school in practisch geen enkel opzicht de toets van een slechts lichte critiek kan doorstaan en bijgevolg ten spoedigste vervangen dient te worden.
In de eerste plaats is het gebouw bij lange na niet berekend op het aantal kinderen, dat er thans schoolgaat. (En dit aantal neemt het komende jaar nog aanzienlijk toe).
Het resultaat is, dat de gymnastiekzaal thans is gesplitst tot twee lokalen, waarin resp. de eerste en vierde + helft der derde klasse zijn ondergebracht.
Deze “lokalen” met hun stofnesten van houten vloeren, dichtgespijkerde deuren, onvoldoende en inadaequate verwarming en licht, dit laatste speciaal, wat betreft de eerste klasse, zijn een aanfluiting van datgene, waaraan normaliter een schoolgebouw dient te beantwoorden.
Bij vorst van enige allure is de temperatuur in deze lokalen op te voeren tot ± 2 graden boven het nulpunt, hetgeen nogal laag is.
In de eerste klasse is het voor de kinderen, die aan de rand zitten, ofwel moeilijk op het bord te zien, ofwel op hun bank, het eerste in verband met de vorm van het lokaal, het tweede in verband met de grootte der ramen.
Hierbij komt, dat alle contact van de vierde klasse met de buitenwereld moet plaatsvinden via de eerste klasse, zodat elk “plasje” als een voor de jeugd wellicht vrolijk intermezzo de eerste klas “doorkabbelt”.
Ook het kolenhalen e.d. wordt zodoende een aanleiding voor voortdurende onderbreking van het lesrooster.
Een punt van wellicht meer belang is de reeds genoemde verwarming, welke plaats vindt via grote potkachels, die behalve voor een stofvoorziening ook nog zorgen voor een warmtefront in hun onmiddellijke omgeving en een koudefront in de meer perifere gebieden.
Het is zodoende weinig te verwonderen, dat de ouders hun kinderen briefjes meegeven waarin gevraagd wordt hun kroost ook eens een plaats dicht bij de kachel te geven.
Het behoeft hier, lijkt mij, geen nader betoog, dat het ontbreken van het gymnastieklokaal, dat, zoals gezegd, opgeofferd werd voor klaslokalen, nu ook niet bepaald bijdraagt tot een verhoging van het peil der volksgezondheid, waarvan, als ik me niet vergis, de basis toch o.a. in de jeugd gelegd wordt.
Over de twee oorspronkelijke lokalen kan ik kort zijn. Hun primitieve houten stoffige vloeren, verouderde banken en borden, hun matige verlichting en last but not least hun potkachelverwarming spreken voor zichzelf.
Al met al dus nogal onverkwikkelijk. Het is m.i. dan ook hoogst urgent, dat er hier geen belemmeringen meer in de weg gelegd worden aan de bouw van een nieuwe school waarvoor, naar ik vernam, toch reeds een urgentieverklaring werd afgegeven.
D.G.D. VALKENSWAARD
De Schoolarts
(J.J.J.H. Vossen)

Afschrift gezonden aan:

Burgemeester en Wethouders der gemeente Eersel
Inspecteur L.O.
Inspecteur Volksgezondheid van Noord-Brabant"

Je zou iemand willen spreken die erop gezeten heeft, op de Sint Jan Baptistschool te Duizel anno 1957. Zo'n reumatische rochelaar, die zijn sedentaire schooljaren achter dichtgespijkerde deuren beurtelings doorbracht in stoffige warmtefronten en steenkoude duisternis. Ik zou het een neef van me kunnen vragen: waar was in Sint Jansnaam die WC?
Wel gelachen natuurlijk.

De ongezouten critiek van de schoolarts miste zijn uitwerking overigens niet: twee jaar later was er een nieuwe school.

* RHCe, archief gemeente Eersel, toegang A-0330, inv.nr. 61

donderdag 1 maart 2012

Haperts kerkje

 “... hoe aardig en eenvoudig het daar ook tusschen de bomen ligt”
De laatste jaren van het  protestantse kerkje in Hapert

Aan de Oude Provinciale Weg in Hapert, tussen de al lang verdwenen boerderij van Van Heijst (later Verhoeven) en de tegenwoordige Poort van Brabant, heeft tot kort na de oorlog een protestants kerkje gestaan. Het lag wat verscholen tussen de bomen en het torentje reikte niet zo heel erg hoog, vandaar dat het niet zo in het oog liep. De laatste decennia van zijn bestaan was het ook niet zo’n lust vóór het oog: het werd al lang niet meer gebruikt (voor het laatst in 1914, toen er een dienst werd gehouden voor de gemobiliseerde en hier gestationneerde militairen) en door de eigenaar, de Hervormde Gemeente Bladel-Hapert, werd het ook niet meer onderhouden. Het takelde zienderogen af.
In 1939 besloot de kerkeraad om het maar te slopen en de grond van de hand te doen.
Dat bleek makkelijker gezegd dan gedaan.

Monument
In de zomer van 1927 maakt een medewerker van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg een rondgang door de Kempen. Hij is bezig met een inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en één daarvan is het oude protestantse kerkje in Hapert. Vier jaar later verschijnt de vrucht van zijn arbeid, deel 10 van de Voorloopige Lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Het kerkje staat erin. Vanaf dan is het een ‘voorloopig rijksmomument’, omschreven als “een driezijdig gesloten zaalkerk, met een torentje op het dak." Die monumentenstatus zal niet zonder gevolgen blijven.

Kipmulder
In het voorjaar van 1940 wendt kerkvoogd Hendrik Kipmulder zich tot het provinciaal kerkbestuur in Den Bosch met het verzoek om het oude kerkje te mogen afbreken. Er is sinds mensenheugenis geen dienst meer in gehouden en het verkeert in niet al te beste staat: het “staat zoo gezegd als een vervallen gebouw langs den provincialen weg, dat het voor protestanten eerder een aanstoot is dan dat het een aangenaam gebouw is.” Het dak lekt en het meubilair is vermolmd. In Hapert wonen nog maar vier protestantse gezinnen en het ziet er niet naar uit dat dat aantal ooit nog zal toenemen. Een eigen kerk is niet meer nodig. Men kan in Bladel naar de kerk. Of hij het kerkje niet mag “opruimen” en de grond verkopen. Het gaat natuurlijk maar om drieëneenhalve are, schrijft hij, maar wie weet dient zich een koper aan. De tijden zijn moeilijk en de kerkeraad kan het geld goed gebruiken.
Het kerkbestuur gaat akkoord, op voorwaarde dat de grond in protestantse handen blijft.
Maar de gemeente gaat niet akkoord. Artikel 85 van de gemeentelijke Bouwverordening stelt dat gebouwen met een zekere “kunstwaarde” of gebouwen waaraan “geschiedkundige herinneringen” kleven niet zonder meer gesloopt mogen worden en burgemeester Goossen vermoedt dat artikel 85 wel eens van toepassing zou kunnen zijn op het Hapertse kerkje. Het staat er tenslotte al 114 jaar. Eerst maar eens het advies ingewonnen van de provincie.
Bij de provincie zit Dr. W.J.A. Visser, behalve provinciaal monumentendeskundige ook gemeente-archivaris in Eindhoven en directeur van het pas opgerichte Van Abbe-Museum. Dr. Visser weet zo een-twee-drie ook niet hoe het zit met die kunstwaarde en geschiedkundige herinneringen. Op zijn beurt informeert hij bij jonkheer van Nispen tot Sevenaer, directeur van het bovengenoemde Rijksbureau. Van Nispen weet het… zo een-twee-drie ook niet. Hij zal er wel eens induiken. Vooruitlopend op zijn bevindingen laat hij wel alvast weten dat “op de Brabantsche dorpen niet roekeloos moet worden omgesprongen met de weinige overblijselen van meer dan honderd jaar.” Het weinige dat er is, dient zoveel mogelijk behouden te blijven.

Vervolgens blijft het een jaar lang stil. In Bladel wacht men op de gemeente, de gemeente wacht op de provincie en de provincie op jonkheer van Nispen. Kipmulder begint alvast maar met de sloop van het interieur: “Alleen hebben wij de zitplaatsen en de predikstoel afgebroken. Wat nog goed was hebben wij te Bladel in de kerk gebruikt.”
Dan, eind augustus 1941, komt er toch nog uitsluitsel: Monumentenzorg in Den Haag wenst het kerkje te behouden. Als de Hapertse hervormden er geen kerkdiensten meer in willen houden, dan moet er maar een andere bestemming voor worden gevonden. Een bouwkundige is onderweg om het te komen bekijken en te beschrijven ten behoeve van de Haagse administratie.
Aan deze bouwkundige - Van de Veken genaamd - danken we een gedetailleerde “opmeetingsteekening”, met commentaar. Als hij op 27 augustus 1941 in Hapert aankomt  (door allerlei misverstanden is hij noodgedwongen op de fiets gekomen, helemaal uit Eindhoven!), blijkt Kipmulders sloopwerk zich niet te hebben beperkt tot de stoelen en banken: ook de vloer is eruit. “In het dorpsbeeld staat het zeer aardig doch is niet onmisbaar”, is zijn conclusie.
Het Rijksbureau wil 700 gulden bijdragen aan de restauratie van het kerkje, op voorwaarde dat ook de Bladelse kerkeraad er geld in steekt. Als Dr. Visser daarover in Bladel eens komt praten, geven Kipmulder en de Bladelse dominee Koppert hem ondubbelzinnig te kennen niet van plan te zijn om ook maar een cent uit te geven aan het kerkje. De kerkeraad heeft eenvoudig het geld niet om het op te knappen.
De Maatschappij van Welstand - in protestantse kring een voor de hand liggende koper - wil wel de grond maar niet het kerkje, hetgeen vanwege het sloopverbod niet kan.
Zo blijft alles bij het oude.

Klokkebel
In 1946 is in Bladel een nieuwe dominee aangetreden, dominee Izaak de Tombe. Hoog op zijn prioriteitenlijst prijkt het vervallen kerkje in Hapert. Hij wil er zo snel mogelijk van af en hij heeft geluk: ineens zijn er gegadigden te over. Er is een anonieme protestant die duizend gulden heeft geboden. Uit Amsterdam heeft zich de Nederlandse Jeugdherberg Centrale gemeld, die in Brabant op zoek is naar geschikte gebouwen om haar jeugdherbergen in te huisvesten en wel iets ziet in de “oude kapel met tuin”. Nog veel aantrekkelijker is het aanbod van de overburen, de gebroeders Claassen van de sigarenfabriek. Zij stellen voor het kerkje te slopen en van het puin ter plekke een huis te bouwen. Alles op hun kosten. Dat huis zou vijftien jaar lang verhuurd moeten worden aan de meester-knecht op de fabriek en daarna gratis worden aangeboden aan de Hervormde Gemeente. Het voorstel is bijna te mooi om waar te zijn. Natuurlijk is er een probleem: het kerkje staat nog altijd op de momumentenlijst en mag niet worden gesloopt. En er is nog iets: de gebroeders Claassen zijn katholiek.
De Tombe wendt zich tot Mr. G.A.J. ter Linden, secretaris van de Bouw- en Restauratie Commissie van het landelijk kerkbestuur in Den Haag. Kan die, zo dicht bij het vuur, Van Nispen op het ministerie niet bewegen het kerkje als monument te schrappen? En zou hij en passant ook eens willen vragen of er niet ergens een “klokkebel” over is voor de kerk in Bladel, want hoor: “De katholieke kerk luidt hier op zijn best en de protestantsche zwijgt!”
Ter Linden wil zich niet mengen in de zaak. Hij is bouwkundige, geen kerkbestuurder. Het provinciaal kerkbestuur in Den Bosch moet maar beslissen. Hij stuurt het verzoek van De Tombe door aan dominee Wesseldijk. Die is niet tegen verkoop aan de gebroeders Claassen. Het zijn weliswaar katholieken maar ze willen het kerkje slopen en daarmee wordt in ieder geval voorkomen dat het in handen valt van de “R.K. kerk”, die, dat is algemeen bekend, geen moment zal aarzelen om er een “Maria-kapel” van te maken.
Als de Jeugdherbergcentrale zich terugtrekt (het kerkje is voor haar doeleinden te klein), legt de Tombe de kwestie voor aan de kerkeraad: gaat die akkoord met verkoop aan de gebroeders Claassen? Ouderling Karel van Heijst is mordicus tegen. Hij woont op dat moment al meer dan veertig jaar naast het kerkje en is er misschien aan gehecht geraakt. Ook Kipmulder wil niet verkopen aan katholieken. Het plan gaat van tafel.
Op doorreis hier in Brabant, neemt Mr. ter Linden kort daarna de gelegenheid te baat om het kerkje alsnog eens te bekijken en begrijpt niet waarom het onooglijke gebouwtje nou zo nodig een monument moet wezen. Zo bijzonder is het niet, “hoe aardig en eenvoudig het daar ook tusschen de bomen ligt.”
Dominee Monshouwer van de Hervormde Gemeente Hoogeloon-Eersel vat het plan op om de Hervormde Jeugdraad De Kempen erin te huisvesten. Hij is secretaris van de Jeugdraad en heeft becijferd dat met het luttele bedrag van... 2500 gulden van het kerkje een mooi hervormd jeugdhonk te maken valt. Allerwegen is er sympathie voor zijn plan maar daarbij blijft het.
Het wordt weer stil rond het kerkje.
Op 24 maart 1949 is de kerkeraad van de Hervormde Gemeente Bladel-Hapert in vergadering bijeen in de pastorie. Als het kerkje “en alle moeilijkheden daaraan verbonden” aan de orde komt, maken moedeloosheid en berusting zich meester van de broeders. Het heeft er alle schijn van, dat ze er nooit van af zullen komen.

Stoutigheid
Het verhaal gaat verder in 1951. Dominee de Tombe is opgevolgd door dominee Klamer. Net als zijn voorganger is hij vastbesloten zijn gemeente van het kerkje te verlossen. En weer zijn er gegadigden: een tandarts uit Hilvarenbeek wil er zijn praktijk in vestigen en vindt een koopsom van 2500 gulden “zeker een basis om over te onderhandelen”. Ook Louis van de Ven aan de overkant, rijwielhandelaar en garagehouder, is geinteresseerd. Klamer voorvoelt dat het moeilijk zal zijn het provinciaal kerkbestuur over te halen om in te stemmen met een verkoop aan katholieken. Hij vreest dat men er op zal aandringen om kerk en ondergrond te verkopen aan de Maatschappij van Welstand. Dus neemt hij zelf maar contact op met Welstand en laat daarbij niet na de heren daar erop te wijzen dat er een katholieke gegadigde is die bereid is om diep in de buidel te tasten.
Algemeen secretaris Scholten van Aschat van de Maatschappij van Welstand is niet onder de indruk. Welstand is alleen geinteresseerd als men het kerkje mag slopen en daarvoor moet het eerst van de monumentenlijst. Mr. ter Linden in Den Haag laat weten dat dat niet mee zal vallen: “Waar de kerkeraad van Bladel op spoed aandringt, moeten wij U echter berichten, dat de molens bij Monumentenzorg gemeenlijk langzaam malen. Het geven van een sloopvergunning wordt beslist door de Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, op advies van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg. Er is dus alle kans, dat eerst de directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg persoonlijk wil gaan kijken en daarna misschien de hele Monumentenzorgcommissie ook nog.” Dat gaat maanden, zo niet jaren duren. Beter om het maar niet eens te proberen.
Een overname door Welstand is daarmee van de baan. Wel is men bereid Klamer met raad en daad bij te staan als hij het kerkje per se wil verkopen aan Louis van de Ven. Vastgoedtransacties met de roomsen hier in Brabant vergen de nodige tact: “Gaat de Kerkvoogdij zelf verkoopen dan krijgt U nooit den hoogsten prijs, daarvoor zijn de plaatselijke bindingen nu eenmaal, gelijk elders, te sterk.” Hij moet zich maar wenden tot de Eindhovense notaris Steensma. Die heeft ervaring met katholieken en weet hoe je zonder aanstoot te geven moet voorkomen dat op voormalige protestantse grond “een kapelletje of een kruisbeeld wordt gesticht of een andere paapsche stoutigheid wordt uitgehaald.”
Natuurlijk moet hij niet vergeten vooraf toestemming te vragen aan het eigen provinciaal kerkbestuur, dat ook nog eens gekend dient te worden in de “herbelegging van de opbrengst van de verkoop.”
Opnieuw wordt het stil rond het kerkje. Zoveel voetangels en klemmen ook; waarschijnlijk heeft dominee Klamer het maar opgegeven.

R.I.P. B44
5 februari 1954. Gemeenteraadsvergadering in het oude gemeentehuis in Hoogeloon. Burgemeester van Woensel is ter ore gekomen dat het oude protestantse kerkje te koop zou zijn en stelt voor om het aan te kopen. De gemeente zou er een geschikt bouwterrein aan over kunnen houden. Bovendien is het kerkje “een schandaal voor iedereen die er langs loopt.” De raad gaat akkoord maar het leidt allemaal opnieuw tot niets. Of het moet zijn dat Van Woensel de hand gehad heeft in wat volgt.
Tien dagen later namelijk valt in Hoogeloon een brief in de bus van de Firma L. van de Ven & Zn. Garage – Rijwielhandel en Reparatie-inrichting. Louis van de Ven en Zn. verzoeken beleefd “om vergunning tot het slopen van gebouw van Hervormde Gemeenschap te Hapert op grond van bouwverordening.” Deze keer heeft de gemeente geen bezwaar. De volgende dag al gaat het antwoord de deur uit. Slopen maar. Over de momumentenstatus van het kerkje wordt met geen woord gerept.
Een verkoopacte heb ik niet kunnen vinden. Dát het verkocht is, blijkt uit de jaarrekening van de Hervormde Gemeente Bladel-Hapert over 1954. Daar staat onder de inkomsten te lezen: “1500 gulden vanwege verkoop van het kerkje in Hapert en de grond daaronder.” Aan het provinciaal kerkbestuur meldt Kipmulder dat jaar, dat de Bladelse boeken weliswaar een batig slot vertonen van 2204 gulden en 86 cent, maar dat dit overschot slechts tot stand is kunnen komen omdat “wij de bouwvallige kerk te Hapert met grond kwijt zijn.”

Zo gaat het kerkje dan toch nog tegen de vlakte. In het archief van de gemeente Hoogeloon bevindt zich nog een slordig afgescheurd kladbokvelletje, waarop iemand in potlood de tekst heeft genoteerd die 128 jaar lang op de steen boven de deur heeft gestaan: “A. Meijer heeft den eersten steen aan dit gebouw gelegd Den 7 Junij 1826.” Daaronder het laatste huisnummer van het kerkje: B44.