In 1972 besloot onze gemeente om de subsidiëring van de muziekverenigingen een wat meer solide grondslag te geven. Tot dan toe ontvingen ze jaarlijks een vast bedrag dat volgens B&W niet was gebaseerd op enig degelijk criterium. Dat moest anders.
Nu was het zo dat er op het gemeentehuis jaar in jaar uit een advies op de mat viel van de Stichting Overkoepeling Nederlandse Muziekorganisaties (SOMNO) waarin precies stond hoe je je lokale muziekleven verantwoord kon financieren en dat jaar besloot men die jaarlijkse aanbeveling eens wat zorgvuldiger te lezen.
Nu was het zo dat er op het gemeentehuis jaar in jaar uit een advies op de mat viel van de Stichting Overkoepeling Nederlandse Muziekorganisaties (SOMNO) waarin precies stond hoe je je lokale muziekleven verantwoord kon financieren en dat jaar besloot men die jaarlijkse aanbeveling eens wat zorgvuldiger te lezen.
Wie dacht dat het hier ging om een op slinkse wijze ingestoken bezuiniging - en ik hoor het u denken! - die vergist zich. Want wat gebeurde? De subsidies stegen! En niet zo'n klein beetje ook! Ze verdubbelden zowat, van 5570 gulden naar 10.685 gulden!
Niet dat de verenigingen zomaar wat konden doen met het geld, mocht u dát soms denken. Integendeel! De municipale monitoring loog er niet om. De verenigingen kregen 75% van het subsidie voorgeschoten en moesten, om het restant uitbetaald te krijgen, een hele waslijst aan verantwoordingsstukken indienen. Een daarvan was de zogenaamde 'nominatieve ledenlijst'* bevattende 'naam, adres en geboortedatum van de werkende leden met vermelding van het instrument dat ieder lid bespeelt.' Interessant is hier het begrip 'werkende leden'. Omdat het niet aannemelijk is dat werklozen geen lid mochten zijn van de vereniging moet dat 'werkende' waarschijnlijk geinterpreteerd worden als 'instrumentbespelende', een hypothese die wordt gestaafd door een tweetal verstekelingen op de lijst van de Hapertse harmonie Kunst Adelt:
Over hun werkzaamheid had de gemeentesecretaris zo zijn twijfels. Zie maar wat hij schrijft:
Ik hoop intussen en u waarschijnlijk met mij, dat vakbroeder Eliëns en zijn opvolgers goed gewerkt hebben opdat er bij het niet meer zo verre 100-jarig bestaan een mooi boek van de persen rolle.
De tamboer-maître was overigens J.A. van Eek, Dalem 11. Hij werkte met de 'tamboer-maître-stok'.
* in tegenstelling misschien tot een anonieme?