In 1907 ging Frans Netscher van het tijdschrift de Hollandsche Revue op zoek naar de Bladelse dominee E.J.F. van Dissel.* In een eerder nummer was hij begonnen aan een serie over wat hij noemde ‘stille werkers’, weldoeners die ‘in ’t verborgene (..) een groot deel van hun leven (..) aan een mooi, nuttig of verheven doel wijden en een zegen voor hun medemenschen zijn.’ Dat deden en dat waren zij, let wel, ‘in een vergeten uithoek of op een stil dorp.’ Ene dokter Hirschfeld had het spits afgebeten. Dokter Hirschfeld gaf zijn leven aan de verpleging van leprozen in het gesticht Groot-Chatillon... in de Surinaamse rimboe. Van Dissel was nummer twee. Die verrichte zijn stille werk in Stratum:
Dichter in de buurt woont hij, maar toch nog betrekkelijk ver af, want al is Stratum niet evenals Groot-Chatillon een halve dagreis van de beschaafde wereld afgelegen, toch kan men niet zeggen dat 't naast de deur is. Wil men Eindhoven als de beschaafde wereld beschouwen, dan is Stratum niet ver af gelegen (..) maar ziet men als Groot-Nederlander alleen in Amsterdam de beschaafde wereld, dan is Stratum evenzeer in een uithoek gelegen, want dan heeft men evenveel tijd als te Groot-Chatillon noodig om die wereld te bereiken.
En voor wie niet door had wat Netscher met zijn gerelativeer nou eigenlijk wilde zeggen:
De overeenkomst tusschen de heeren Hirschfeld en van Dissel is dus in de eerste plaats al, dat deze stille werkers op afgelegen kleine plaatsen wonen.
Hirschfeld in de jungle, van Dissel in Stratum. Een hele vooruitgang ook nog, als je bedacht waar hij als predikant beroepen was:
- ‘Waar zoo?’
- ‘Naar Bladel.’
- ‘Bladel.... Bladel.... Waar ligt dat zoo wat?’
- ‘In de Zeven Zaligheden.’
- ‘Waar zijn die?’
- ‘O, die kant uit.’
(..)
- ‘Kijk, als je van hier naar den Belgischen kant gaat, in de richting van Turnhout, dan vin je niet ver van de grens een zevental dorpjes, wier namen allen op el eindigen. Daar heb je: Eersel, Reusel, Hulsel, Duizel, Netersel, Steensel en Knechsel.... Die noemen ze de Zeven Zaligheden, een bijnaam, meen ik, uit den Franschen tijd. Bladel behoort daar ook bij, dat is zoowat het voornaamste van de zeven dorpjes. En daar ben ik in ’50 heengegaan.**
Dominee was er tevreden en wilde er nooit meer weg***:
Zeker, Bladel is een klein plaatsje.. een ‘nest’ wou u misschien wel zeggen ... zeker , ’t is ook zoo, ’t is waar. Maar je kunt je aan een plaats hechten, is ’t niet zoo? En ik was intusschen getrouwd, had er mijn gezin, en dan kun je overal gelukkig en tevreden zijn, is ’t niet?
Leprozen waren niet het object van van Dissels stille werk. Netscher doelde op de linnenweverij die dominee hier begon en zijn werk voor de krankzinnigen van Gheel. Daarover is al het nodige geschreven.****
Naar zijn werk als predikant in Bladel, het publieke werk om zo te zeggen, vroeg hij jammer genoeg niet. Niet naar zijn modernistische ideeën en de reactie daarop van zijn gemeentenaren. Zijn clash met de Michaëls. Dat blijft in nevelen gehuld.
* Dat hij het was, leid ik af van informatie op de website van de Koninklijke Bibliotheek: Netscher had het tijdschrift in 1896 had opgericht en vulde het vijfentwintig jaar in zijn eentje, volgends de KB.
** Dominee kon niet alleen niet tellen, hij vergiste zich ook: hij kwam naar Bladel in ‘52
*** verhuisde in 1873 naar Stratum
**** Bert Boeckx en Geert Vandecruys (red.): Welkom in Geel. Een geschiedenis van de gezinsverpleging. Geel, 2010.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten