Van de week speelde de moeder van Huig. Ze veralzheimert en heeft nu ook nog de vallende ziekte. Thuis wonen kan niet meer. Ze moet naar een voorziening. De autoriteiten hebben haar een plek toegedacht die maar half naar Huigs zin is en helemaal niet naar die van de collega’s (Huig had het allemaal voor zich willen houden maar zoiets komt altijd uit). Dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, drukten ze hem op het hart het niet te pikken. Ze hebben het ook zelf niet gepikt. Ze zijn ook zelf de ongelijke strijd aangegaan met de autoriteiten en hebben die verslagen. Ze waren het aan hun ouders verplicht. Je bent het aan je ouders verplicht. Stuk voor stuk namen ze plaats op de stoel van de collega-op-vakantie naast hem en confronteerden hem met hun zege-waar-ze-nóg-kwaad-over-zijn.
Ik tegenover hem voelde een vuistje groeien in zijn hart. Nog is het maar een mini-vuistje, een kindervuistje, maar vandaag of morgen wordt hij middenin de nacht wakker, trekt hij zijn wandelschoenen aan, loopt hij zeven keer rond de Kruidenbuurt en besluit: Els Zeverkamp en Trudie Zanikhoven kunnen mijn kloten kussen. Hij zal zich realiseren dat hij tweeënvijftig is en de tijd tikt. Hij zal het vertikken om het finale deel van zijn leven aan te vangen met een tijdverslindend achterhoedegevecht. Ma gaat eindigen waar het de autoriteiten belieft. Weet zij veel. Zelf zal hij zich gaan bijscholen in HR en aan de slag gaan bij Personeelszaken, in plaats van mee te blijven mekkeren over de daar werkzame drieëntwintig inhuurkrachten (‘en er moeten er vierhonderd uit!’) en meer nog, in plaats van archiefmappen te blijven vullen die niemand ooit nog in zal zien. Dat moet ma maar gaan doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten