maandag 19 mei 2014

Openbare ambtenaren

In januari 1882 verzocht Roelof van der Aa, wethouder te Hoogeloon, aan Gedeputeerde Staten om ontheffing van het verbod vervat in 'artikel 3, No 9 der wet van 28 Juni 1881', de Drankwet. In het bewuste artikel werd het ‘openbare ambtenaren’ verboden om ‘in het klein’ sterke drank te verkopen. Hij had de steun van het college: het zag geen bezwaar van der Aa de verlangde vergunning te verlenen ‘daar zijn locaal is gelegen buiten de kom der gemeente op een gehucht te Casteren, waar geen meer localen tot verkoop van sterken drank in het klein aanwezig zijn, en dat de uitoefening van dat beroep door hem niets te wenschen overlaat.’ Het zag met name geen bezwaar omdat van der Aa ‘bepaald besloten heeft ingeval hem de vergunning wordt geweigert zijn ontslag als wethouder en Raadslid in te dienen hetgeen wij zeer zouden betreuren.’
GS echter lieten zich niet dwingen. Men weigerde adressant de gevraagde ontheffing te verlenen. En wat men te Hoogeloon had gevreesd, gebeurde:




Twee weken later zonden B&W het volgende, nogal wrange en voor niet ingewijden ten aanzien van de vertrokken wethouder weinig vleiende briefje aan GS:

Dat de wethouder dezer gemeente, met name Roelof van der Aa, in de openbare vergadering van den Raad dezer gemeente van den April ’82, met het oog op art. 3 n: 9 der drankwet zijn ontslag als wethouder dezer gemeente heeft genomen.

De verkoop van sterke drank in het klein was kennelijk dermate lucratief dat openbare ambtenaren er graag de publieke dienst voor verlieten. Tegelijk met Van der Aa had ook Martinus Kerkhofs, brievengaarder, vergunning verzocht (te weten in Hoogeloon ‘in de kom of het middengedeelte van het dorp’) en die was hem met het oog op de Drankwet geweigerd. Ook hij stapte op.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten