woensdag 30 mei 2012

Tournadozer

Nadat de Rijkslandbouwconsulenten in Noord-Brabant drie jaren voorbij hadden laten gaan, brachten zij in 1954 weer een Landbouwverslag* uit, waarin ze ontwikkelingen en tendenzen in de landbouw bespraken, alsmede problemen “die voor de boerenpractijk urgent en belangrijk zijn”. In het slothoofdstuk (over de subsidiëring van boerenwerken), komen zij  te spreken over de mechanisatie in het aanpalend ambacht der cultuurtechniek:

De geallieerde troepen brachten in 1945 materiaal mee, dat wij hier niet of nauwelijks kenden en dat behalve voor oorlogsdoeleinden ook voor cultuurtechnische werken grote betekenis had. De bulldozers en tournadozers, de traxivators en scrapers, alle in verschillende grootte en typen waren evenvele nieuwigheden, waar de cultuurtechnicus aanvankelijk enigszins vreemd tegenover stond. Waren wij voorheen gewend geweest om grotere ontginningswerken uit te voeren met spade en kruiwagen, met draagbaar spoor en kipkarren en wanneer men het eens spectaculair wilde maken met montania’s en loco’s, het plotseling confronteren met nieuwe werktuigen en machines had een revolutie in de cultuurtechnische activiteit tengevolge.

De revolutie ten spijt lagen na de oorlog

nog tal van werken onvoltooid te wachten op verdere afwikkeling. Slechts talloze kleinere boerenwerkobjecten, die een zeer verdienstelijke bijdrage vormden om aan tal van jonge lieden uit de meest uiteenlopende milieu’s en beroepen gelegenheid te bieden uit de (ab)normale maatschappij te verdwijnen, waren zonder enige vertraging uitgevoerd.

* A.H. Crijns (red.): Landbouwverslag voor het Noord Brabantse Zandgebied 1954

donderdag 24 mei 2012

geëerden ambtenaar (Reizende Man 4)

De Nieuwe Tilburgsche Courant, 8 februari 1912:
... PLEIDOOI

De verdediger mr. P.M. Arts, begint op te merken, dat er te Tilburg in de 14 dagen, die Kerstmis voorafgingen, vijf mishandelingen hebben plaats gegrepen, waarvan twee met doodelijken afloop, en twee waarvan het leven nog met den dood worstelt. Spr. kan zich voorstellen, dat waar, in den laatsten tijd zoovele dergelijke gevallen uit Tilburg door de rechtbank zijn berecht, bij de rechtbank de vooropgezette bedoeling voorzit, om een afschrikwekkend voorbeeld te stellen. Het is pleiter n.l. opgevallen, dat de rechtbank bij de mishandelingen, die den dood tengevolge hadden, wanneer ze uit Tilburg kwamen, meer straf oplegt, dan door het O.M. wordt gevraagd. Of dit nu de reden is dat de geëerde ambtenaar thans 12 jaar vraagt, opdat de rechtbank er wat afdoet, weet pl. niet, doch hij verwacht, dat zulks ditmaal het geval zal zijn. Pl. betoogt, dat mishandelingen te Tilburg in den laatsten tijd minder voorkwamen dan voorheen en deze stad haar verloren goeden naam weer terug verwierf, doch over ’t algemeen betwist pl. de bewering, dat het te Tilburg zooveel erger zou zijn dan elders en voor het geval de rechtbank extra streng wil straffen omdat het weer in Tilburg is gebeurd, dan merkt Pl. op, dat hier in deze geheele zaak in ’t algemeen als verzachtende omstandigheid moet gelden, dat hier noch Tilburg, noch Tilburgers betrof.

Immers het misdrijf is geschied in althans vlak voor het beroemde hotel de Reizende man. De naam zegt op zich zelf reeds, dat Tilburgers daarbij niet betrokken zijn. Pl. maakt de opmerking dat, hoewel zoovele personen bij het misdrijf aanwezig zijn geweest er betrekkelijk zoo weinig zijn gehoord en nu hij de twijfelachtige eer genoot, van deze beklaagde als verdediger te zijn toegevoegd, heeft hij gemeend die taak aldus te moeten opvatten, dat hij door het doen hooren van iemand, die het geheele misdrijf en wat er aan vooraf is gegaan, heeft meegemaakt, daardoor een ander licht kan werpen op de zaak. – Spr. geeft toe, dat door niet Tilburgers in de dagen aan Kerstmis voorafgaande, eene slachting heeft plaatsgegrepen, zooals in Tilburg gelukkig nimmer is geschied. Op de eerste plaats meent spr. dat moet worden nagegaan, welk motief kan hebben bestaan voor het misdrijf en om dat naar juistheid te kunnen verklaren, heeft pl. de getuige Menckehorst doen oproepen. Wat deze voor de rechtbank heeft verklaard is de juiste waarheid en wordt ook door de andere getuigen bevestigd.

Pl. wijst er op, hoe de beklaagde en de verslagene, wat men in den volksmond noemt, twee gezworen kameraden waren, die reeds jarenlang te samen werkten, die nimmer twist met elkander hadden gehad, zoodat kan aangenomen worden, dat tusschen die twee menschen geen wrok bestond.

Op den bewusten Zaterdag hebben zij reeds om 5 uur des avonds hun weekloon gebeurd en hebben toen samen verschillende herbergen bezocht. De bekl. verdiende 8 gld. En toen hij werd garresteerd, had hij nog slechts 5 gld. op zak. In verband met het stomdronken zijn van den verslagene, toen het misdrijf gebeurde, mag ook worden vastgesteld, dat bekl. zeer veel had gedronken en derhalve nimmer in nuchteren toestand heeft kunnen verkeeren. Het moge waar zijn, dat bekl. de drank goed verdragen kan, immers bekl. zeide aan pl. dat hij wel 25 borrels op had, doch daaruit volgt dan ook zeker, dat bekl. hoewel niet stomdronken zijnde, in ieder geval in abnormalen toestand verkeerde. Beide zijn voorbij het hotel “De reizende man” gekomen en hoorende dat daar binnen harmonica-muziek werd gemaakt, zijn zij als twee vrienden, dansende naar binnen gegaan.

Ook in het café is aan beide personen drank toegdiend, zoo zelfs dat naar wij van de getuigen unaniem hebben gehoord, v.d. Veke zoo dronken was, dat hij zich aan een stoel moest vast houden om niet over den grond te vallen. Het gaat niet aan, zooals de geëerde ambtenaar wil doen, om aan te nemen, dat bekl. in normalen toestand verkeerde. Zeker zegt pl., bekl. was niet zoo dronken, dat hij niet begreep dat het tijd was om naar huis te gaan, en uit den mond van alle getuigen hebben wij gehoord, dat bekl. tot 4 maal toe gezegd heeft, dat hij huiswaarts wilde keeren. V. d. Veke heeft hem dit echter belet. Hij heeft hem zelfs onder de vreeselijkste vloeken en dreigementen bedreigd, indien bekl. het cafétje zou verlaten. Dat bekl. in weerwil hiervan toch niet is weggegaan, heeft hij tot zijn eigen scha en schande ondervonden. Maar om nu met den geëerden ambtenaar aan te nemen, dat alleen bekl. aanleiding is geweest tot het gevolgde misdrijf, gaat niet aan. Integendeel, het slachtoffer zelf is oorzaak dat met hem is gegaan, zooals is geschied. Alle getuigen verklaren eenparig, dat de verslagene den bekl. geprest heeft om te blijven, hij heeft hem zelfs getart en op deze als ’t ware den bekl. uitgelokt, om over te gaan tot handtastelijkheden.

Pl. zegt, dat de beide personen, toen samen naar buiten zijn gegaan en het komt er thans slechts op aan, vast te stellen, wat daar is gebeurd. De getuige Goyarts is volgens pl. de eenige, wiens betoog aannemelijk is. Deze zegt, dat hij gezien heeft, dat bekl. zijn mes opendeed, waarop de vrouw van Klaassen haar man mee naar binnen trok, zeggende: “Kom mee, wij hebben er niets mee te maken.” Indien deze zeer aannemelijke verklaring is afgelegd, dan staat daarmede vast, dat Klaassen en zijn vrouw van het gebeurde niets hebben gezien. Bovendien verschillen de verklaringen der beide getuigen Klaassen zeer veel: de eene zegt, dat bekl. zou hebben beweerd: “ik zal je maar doodsteken”, terwijl de andere zegt, dat de verslagene zou hebben gezegd: “steek me maar dood”. Dit maakt een enorm verschil. En als de beide getuigen Klaassen het gebeurde illustreeren door te zeggen, de bekl. heeft na het toebrengen van den steek in de buik, nog opzettelijk bewegingen gemaakt met het mes opdat de wonde grooter zou worden dan zegt pl. dergelijke verklaring is louter fantasie, meer verklaarbaar is dit, dat v.d. Veken die niet op zijn beenen kon staan, zoo dronken als hij was, de steek ontvangen heeft terwijl hij op z’n beenen waggelde; vandaar dat de wonde van zoo’n grooten omvang was.

De geeerde ambtenaar is veel te ruim in zijn opvatting, wanneer hij in de groote wond, de bedoeling wil zien om z’n slachtoffer te dooden. Evenmin gaat het op te zeggen, zooals de ambtenaar wil doen, om dat de verslagene meerdere wonden heeft, “neem ik het opzet tot dooden aan”.

Immers iemand, die in benevelden toestand verkeert en opgewonden is, heeft slechts één gedachte n.l. zijn tegenstander te treffen, doch onaannemelijk is, dat bekl. na het toebrengen van de eerste steek, bij zich zelf overwogen heeft: “misschien was de eerste steek niet doodelijk, “nu geef ik hem er nog eenige”.

Trouwens de dagvaarding wijst er op dat er bij den officier van Justitie deze meening niet heeft voorgezeten. Immers de dagvaarding veronderstelt 3 mogelijkheden, nl doodslag, zware mishandeling of gewone mishandeling. Dat is zeer handig zegt pl. want, dan valt beklaagde zeker onder een der gevallen.

Doch met hetzelfde recht had in de dagvaarding kunnen zijn gesteld, dat aanwezig was het delict van art. 307 Swb. n.l. het veroorzaken van dood door schuld enz.

Welk misdrijf is hier begaan. Het komt pl. voor, dat opzettelijke levensberooving niet heeft plaats gehad. Het opzet om te dooden staat niet vast, beklaagde is getergd en uitgelokt. Zeer zeker is beklaagde veel te ver gegaan, maar hij verkeerde in opgewonden toestand en kon de omvang van zijn daad niet berekenen. Er werd zooeven opgemerkt, dat beklaagde geen berouw heeft getoond, doch pl. heeft een geheel anderen indruk gekregen. De man beseft nu nog niet het zware van zijn misdrijf: immers toen tegen hem 12 jaar werd gevraagd en het publiek daarover verbaasd stond, keek bekl. vrijmoedig om. Zoo iets doet niet iemand, die begrijpt wat hem staat te gebeuren. Bovendien de houding van beklaagde was gedurende het vooronderzoek zeer gunstig. Het weinige wat hij zich herinnerde heeft hij aanstonds bekend, terwijl hij toch zoo gemakkelijk door onjuiste verklaringen de zaak had kunnen vertroebelen.

Pl. wijst er op, dat opzettelijke levensberooving hier nimmer kan aanwezig zijn; doch hoogstens mag gedacht worden aan art. 302 Swb., n.l. zware lichamelijke mishandeling den dood tengevolge hebbende.

Nu is het wel een vaste leer in de jurisprudentie, dat, indien de dood spoedig in treedt ook van geen zware mishandeling sprake kan zijn, doch slechts van gewone mishandeling, waartegen ten hoogste zes jaar wordt gevraagd doch pl. verlangt bij zoo’n ernstig misdrijf niet het uiterste van de Rechtbank.

Hier is zware mishandeling met doodelijke afloop aanwezig. Mocht de Rechtbank zulks aannemen dan zal de straf merkelijk geringer moeten zijn dan de eisch. De geachte Ambtenaar is er niet in geslaagd het opzet om te dooden aan te toonen, zoodat slechts art. 302 W. v. S. toepasselijk is. En dan nog kan hier niet de zwaarste straf worden opgelegd 1o omdat het misdrijf werd gepleegd door de schuld van den verslagene zelf.

2e. Omdat de beklaagde onder invloed stond van sterken drank.

3o. Omdat de verklaringen der getuigen uiteenloopen, betreffende het gebeurde, zoodat niet het ergste mag worden aangenomen.

Ten slotte wijst pl. op het gunstig verleden van beklaagde en beveelt hem in de clementie der Rechtbank aan.

De PRESIDENT vraagt den beklaagde of hij nog iets had toe te voegen aan het pleidooi van den verdediger. Beklaagde, die thans weende schudt ontkennend.

De Rechtbank bepaalde daarna de uitspraak over 14 dagen.

(Ongecorrigeerd.)

animus occidendi (Reizende Man 3)

De Nieuwe Tilburgsche Courant, 8 februari 1912:
REQUISITOIR

Spr. zegt dat beklaagde op den avond van 23 December 1911 te Tilburg met verslagene zich bevond in de herberg van Menckehorst en aldaar zich een tooneel heeft afgespeeld, dat ongeveer hier op neer komt: Verslagene v.d. Veken was erg dronken en wilde niet hebben, dat beklaagde naar huis ging en zooals zulks met dronken menschen geschiedt, die niet willen hebben, dat hun kameraden hen in den steek laten, heeft hij beklaagde bij zich gehouden en toen deze toch nog weg wilde gaan, heeft verslagene zijn woorden kracht bijgezet, door hem vast te pakken en hardhandig op een stoel neer te zetten. De herbergier is toen tusschenbeide gekomen en heeft verslagene voor uit de deur gezet. Hij is toen zoo verstandig geweest beklaagde den raad te geven achteruit te gaan, opdat er dan zeker geen ruzie zou komen. Beklaagde heeft dit helaas niet gedaan, hij was blijkbaar toen reeds boos; hij is naar buiten gegaan en toen is daar een worstelpartijtje gevolgd.

Wij hebben gehoord welk tooneel zich daar heeft afgespeeld. Beiden hadden elkaar vast, en men heeft gehoord, dat verslagene zeide: je wilt me toch doodsteken, steek me dan maar dood, je hebt allang de pest aan me gehad; daarom is het je toch te doen”.

Beklaagde heeft toen geantwoord: “dan zal ik het maar doen” en meteen een mes uit zijn zak gehaald en zijn hand om de hals van verslagene geslagen en zijn voet om z’n voet geslagen en toen met het mes met geweld in zijn buik gestoken. Toen heeft bekl. het mes naar boven eruit getrokken om de wonde nog grooter en dieper te maken.

Daarop heeft hij hem bij ‘t hoofd gegrepen, voorover getrokken en hem een krachtigen stoot in den nek gegeven. De laatste getuige verklaart, dat bekl. 4 maal gestoken heeft met mes en dat verslagene toen op den grond gevallen is. Daarop heeft bekl. nog tweemaal gestoken en is toen weggeloopen. Verslagene is naar binnen gedragen en daar na eenige oogenblikken overleden.

De lijkschouwing vertoont 4 verwondingen. Een in de buik, van zeer ernstigen aard, doorgedrongen door de lever en poortader. Deze was de oorzaak van den dood, immers door deze verwonding is zulk een uitstorting van bloed veroorzaakt, dat verslagene spoedig is overleden. De andere zijn ook zeer ernstig, speciaal die in den nek, waar het mes tot in de merg is doorgedrongen, hetgeen ook al levensgevaarlijk was; dan heeft men nog een wonde in de kin en een in de bilstreek van 12 c.M. diepte. Het staat dus vast, dat verslagene korten tijd nadien tengevolge der verwondingen is overleden. Nu rest de vraag te behandelen met welk oogmerk bekl. heeft gehandeld. Het komt spr. voor, dat uit de behandeling der zaak duidelijk te voorschijn is gekomen, dat bekl. geen ander doel had dan te willen dooden. Dit blijkt ten zeerste uit de feiten, zooals ze bekend zijn, want bekl. gaf eerst een stoot in de buik en toen dit nog niet genoeg was, heeft hij in de buik gewerkt, om de wonde nog grooter te doen worden. Toen gaf hij hem een levensgevaarlijken stoot in den nek en nog twee ernstige verwondingen. Uit de herhalingen van zijn steken, mag men opmaken, dat hij bezig wilde blijven tot zijn slachtoffer dood was. Uit de animus occidendi blijkt dus het doel om te dooden. De verslagene is geslacht als een dier, ook uit de uitlatingen van bekl. blijkt duidelijk zijn bedoeling.

Toen het slachtoffer zei: “och steek me maar dood, het is toch je doel”, heeft bekl. gezegd: dan zal ik het maar doen, en heeft het mes uit z’n zak gehaald.

Dergelijke feiten zijn gelukkig niet dagelijks voorkomend, doch als zij voorkomen, moeten zij zwaar gestraft worden. Daarom heeft spr. de eer te requireeren tegen beklaagde, wegens het opzettelijk willen dooden volgens art. 287 van het W. v. S.

een gevangenisstraf van twaalf jaar...

woensdag 23 mei 2012

"o jé" (Reizende Man 2)


De Nieuwe Tilburgsche Courant, 8 februari 1912:


Zware mishandeling met doodelijken afloop op den Bosschen weg. 
Voor de arrondissementsrechtbank te Breda werd hedenmorgen de zware mishandeling met doodelijken afloop op den Bosschen weg behandeld.
Om deze zaak in het geheugen onzer lezers terug te roepen knippen wij een en ander uit ons verslag, dat wij in ons nummer van 27 December van deze treurige geschiedenis gaven.
(..)
Hedenmorgen werd dan deze zaak behandeld en stond daarvoor terecht Dionysius Adrianus Snoeren, oud 26 jaren, grondwerker, geboren en wonende te Oosterhout.
Bij dagvaarding is hem ten laste gelegd, als zoude hij op 23 December 1911 te Tilburg met het oogmerk om Nicolaas van der Veken van het leven te berooven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, in elk geval eenig lichamelijk letsel toe te brengen, moedwillig en gewelddadig den genoemden Van der Veken met een mes verschillende slagen te hebben toegebracht, waardoor deze verwondingen bekwam onder het zwaardvormig uitsteeksel van het borstbeen, achter aan den nek, onder de rechteronderkaak en aan het linkerdijbeen, zijnde het mes bij eerstgemelde verwonding doorgedrongen naar beneden in het leverweefsel tot in de poortader, ten gevolge waarvan eene zoodanige verbloeding en ontlasting van bloed in de buikholte ontstond, dat de dood na een kort tijdsverloop is ingetreden.
Als getuigen zijn gedagvaard:
Dr. M.J.L. Proot, arts te Tilburg.
A.F. Heijl, officier van gezondheid te Breda.
Joannes Franciscus Klaassens, muzikant te Breda.
Johanna Bierens, huisvrouw Klaassens, zonder beroep te Breda.
Joh. Franc. Gooyarts, arbeider te Tilburg.
Joh. v. Vugt, agent van politie te Tilburg.
Leonardus v. Turnhout, idem.
No. 1 en 2 tevens als deskundigen.
Als toegevoegd verdediger treedt op mr. P.M. Arts, uit Tilburg.
De rechtbank is samengesteld uit:
President mr. W.P.A. Hellegers.
Rechters Jhr. Mr. E. v. Meeuwen en Jhr. Mr. L. v. Sasse van IJsselt.
Officier v. Justitie mr. J. v. Haren-Carspel.
Griffier mr. J. v. d. Mersch.
Als getuige à décharge was door den verdediger nog gedagvaard J. Menckehorst, die, toen de mishandeling plaats vond, houder was van het logement “De reizende man”.
De publieke tribune is geheel gevuld met belangstellenden. Verschillende bekende gezichten uit de buurt der “Reizende Man” zijn er onder te bespeuren. Om kwart voor elf wordt met de zaak aangevangen. Beklaagde Snoeren, wordt binnengeleid.
Als eerste getuige wordt gehoord dr. Proot, die door den president ondervraagd de verklaring aflegt bij visum repertum te blijven. Bij zijn uitwendige schouwing heeft hij achter in den nek, een wond aangetroffen, die scherpe randen had en 1.5 c.M. breed en 4 c.M. diep was; verder een in het linkerdijbeen van 12 c.M. diep en 2.5 c.M. breedte en een in de buik van 8 c.M. diep en 3 c.M. breedte, waar doorheen hij met zijn vingers de lever en de ingewanden kon betasten. De lever was doorboord, terwijl bij inwendige schouwing geconstateerd werd, dat in de buikholte veel bloed was. De inwendige verschijnselen kwamen overeen met de uitwendige verwondingen.
Volgens spr. moeten de verwondingen met een scherp voorwerp zijn toegebracht en vermoedelijk met het mes, dat ter rechtbank aanwezig is.
Pres. hoe verklaart u, dat bij de lengte van het lemmer van 9 c. M. een wonde van 12 c.M. kan gemaakt worden.
Get.: door de weekheid der lichaamsdeelen die door het mes werden getroffen.
Volgende getuige is dr. Heijl.
Deze blijft ook volharden bij zijn visum repertum en legt een zelfde verklaring af als voorgaande getuige.
Pres. hoe verklaart u het verschijnsel dat de eene wonde dieper is, dan de lengte van het mes.
Get. wegens de scherpte van de punt, toen de wonde eenmaal gemaakt was, is het mes met een gedeelte der heft er in geschoten.
v. Harencarspel: hebt u aan de wonde iets bemerkt? Had zij uitwendig een bijzonderen vorm?
Get. de wonde gaf den indruk, dat na de steek nog een draaiende beweging is gemaakt.
v. Harencarspel. Was de wonde aan den hals ook doodelijk.
Get. Ja, ze was van zeer ernstigen aard.
Volgende getuigen zijn de agenten van politie v. Vugt en v. Turnhout, die beiden de verklaring afleggen, dat zij beiden het lijk van den verslagene aan het hoofdbureau van politie hebben overgedragen aan de heeren doctoren, die voor de justitie de lijkschouwing verrichtten.
Volgende getuige is Joh. Klaassens, die op de vragen van den president bevestigend antwoordt. Op Zaterdag 23 December, des avonds ten 8 uur, was hij met zijn vrouw in het logementje van Menckehorst. Daar is beklaagde, die blond genoemd werd binnengekomen, met den verslagene, die als zwart betiteld wordt. De zwarte was zoo beschonken, dat hij zich moest vast houden om niet te vallen. Aan den blonde werd ook gemerkt, dat hij gedronken had; maar niet zo erg als de eerste.
Pres. Kon dus zijn evenwicht behouden, zij hebben toen bier gedronken. Heb jij toen gehoord, dat beklaagde naar huis wilde, maar de verslagene zeide: blijf hier.
Get. De zwarte stond op en zeide: blijf hier en nam hem toen bij zijn jas, en zeide: “ik zal je op je smoel slaan als je heen gaat”. Toen heeft beklaagde gezegd, dat het zijn belang was om heen te gaan.
Pres. De kastelein heeft toen den verslagene naar buiten gebracht. Bekl. is ook willen gaan, maar is door den herbergier naar achteren verwezen, maar hij is toch voor uit gegaan. Heb jij gezien dat ze zich op straat vast hadden en gehoord dat verslagene zeide: “steek me maar dood, je hebt allang de pest aan me”. En heb je gezien, dat beklaagde een mes in de hand had?
Get.: Ik heb gezien dat hij iets blanks uit zijn zak haalde.
Pres.: Komt dat overeen met dit mes?
Get.: Ja.
Pres. Je hebt dus eerst iets zien blinken en zag je toen dat het een mes was?
Get.: Ja.
Pres. Bekl. had zijn hand geslagen om zijn hals en hield met zijn voet den voet van verslagene tegen en toen heb jij gezien, dat hij hem in den buik stak? Daarop heeft hij het mes teruggetrokken, verslagene bij de haren gegrepen en toen in den hals gestoken? Je vrouw heeft je er toen van teruggetrokken? Waren er nog andere bezoekers uit het café bij?
Get. bevestigt al deze vragen.
Pres. Eenige oogenblikken later heb je den zwarte op den grond zien liggen?
Get. Ja, ’n halve meter van een boompje hij zat op z’n knieën, met z’n kop voorover en met z’n handen gesteund op den trottoirband. Het bloed stroomde over z’n hoofd. Ik vroeg hem of het erg was, doch hij gaf geen taal of teeken. Ik heb hem toen onder een lantaarn gedragen.
Pres. Hadden zij te voren nog ruzie gehad?
Get. gelooft zulks niet, althans hij heeft niets gezien. Verslagene werd eerst in de buik gestoken, kromp toen ineen, en daarop kreeg hij een tweeden slag in den nek.
Volgende getuige is Joanna Bierens.
Deze was ook op dien avond in het logementje. Ze zag twee mannen, een zwarte en een blonde binnenkomen. De zwarte, de verslagene, was zeer dronken en moest zich overal vastgrijpen.
Pres. was bekl. ook dronken?
Get. Niet erg, maar had wel wat op.
Pres. Dronken noemen jullie als ze niets meer op kunnen en als een hond neervallen. Heb je gezien dat ze nog bier dronken? en heeft de blonde toen gezegd: “ik ga naar huis”, waarop de verslagene hem bij de jas greep, en daarna, toen beklaagde zeide, dat het zijn belang was om heen te gaan, zeide: “dan sla ik je op je smoel”? De kastelein heeft verslagene toen buiten gezet, waarop bekl. ook naar buiten wilde. Ben jij toen ook naar buiten gegaan?
Get. Mijn man wel. Even later ben ik aan de deur gaan staan.
Pres. Heb je gezien, dat ze elkander vastpakte en gehoord, dat verslagene zeide “toe, steek me maar dood, je hebt toch de pest aan me”?
Get. Ja.
Pres. En zeide toen bekl.: “dan zal ik het maar doen”? Deed hij dit vreeselijk kalm of was-ie erg boos?
Get. Heel bedaard en kalm.
Pres. Heb je gezien, dat hij iets uit z’n zak nam?
Get. Ja, een knipmes; zij herkent echter het op de rechtbank aanwezige niet. Beklaagde deed het open, maar zij stond er een pas of drie van verwijderd.
Pres. Je zag dus een mes. Heb je ook gezien dat hij zijn arm om den hals van verslagene had geslagen en z’n voet zette achter dien van den andere, zoodat hij niet weg kon.
Get. Ja.
Pres. Toen hij den steek in den hals gaf ben jij weggegaan?
Get. Ja, want ik kon het niet aanzien.
Pres. Natuurlijk kan je dat niet aanzien omdat een varken nog niet zo wreed wordt geslacht.
Get. Ik was ook bang dat mijn man ook iets zou krijgen en daarom heb ik hem mee binnen getrokken.
Pres. Heeft verslagene iets tegen bekl. gedaan, of heeft hij tot de mishandeling aanleiding gegeven?
Get. Niets anders is er gebeurd, dan dat bekl. wilde gaan, hetgeen de ander niet hebben wilde.
Pres. En bekl. was niet zo dronken, dat hij niet wist wat hij deed?
Get. Hij was wat vroolijk, iets meer bijzonders heeft zij niet gemerkt.
Volgende getuige is Johannus Gooyarts, die voorbij het logementje kwam en twee personen er uit zag komen.
Pres. Een lange en een kleine? De lange gaf kort achter elkander vier slagen op den ander, terwijl ze elkander vast hadden. Heb je toen den eene niet hooren zeggen: “je steekt me dood”? en na de derde slag de verzuchting: “o jé”? Zag je de eene na den vierden slag niet ineen zakken, terwijl de andere nog twee slagen toebracht?
Get. Ja, ik heb toen gezegd: “smeerlap, moet je zoo hier op straat de menschen dood steken”. Na de slagen is de groote weggeloopen en ben ik naar den andere geloopen, en zag hoe een golf bloed naar de riool liep. De man heb ik toen mede bewusteloos in de herberg gebracht. Voor dien tijd heb ik v.d. Veeken niet gekend en heb ook geen mes gezien.
Op verzoek van den verdediger wordt hierop de getuige à décharge Menckehorst gehoord, die vanaf het begin er bij is geweest en die door zijn verklaringen een heel ander licht kan werpen op het motief der misdaad. Tusschen beiden is wel degelijk een heftige woordenwisseling geweest, waarbij bekl. bedreigd is.
Pres. Ken jij de beklaagde?
Get. Snoeren kwam voor de 2de maal bij me. Ik heb ze beiden bier geschonken.
Pres. v.d. Veken was beschonken; beklaagde ook?
Get. Ja.
Pres. De eerste kon zich niet meer vasthouden?
Get. Beiden waren goed aangeladen. Snoeren was weg, toen nam v.d. Veken hem bij den schouder en zeide, je gaat niet weg en duwde hem op een stoel neer. Voor een tweede maal gebeurde hetzelfde en voor de derde keer greep v.d. Veken hem vast en zeide: “als je gaat, sla ik je tegen je hersens”. Toen heb ik v.d. Veken de voordeur uitgezet en tegen den anderen gezegd: “ga jij nu achteruit, dan is de kwestie uit”. Verslagene is toen weer binnen gekomen, waarop beiden naar buiten zijn gegaan.
Verdediger: heeft getuige gezien, dat v.d. Veken beklaagde bij de schouders heeft gepakt en hem tegen het voorschot heeft geduwd en gezegd heeft: “als je durft gaan, dan heb je vanavond nog met mij te maken”.
Get. weet dit niet meer.
Pres.: Vondt je dat beetpakken nog al niet met ruwheid gebeurd?
Get.: Ja, het ging nogal met geweld; maar beiden waren dronken.
Hierop wordt door den President beklaagde naar voren geroepen.
Beklaagde bekent alles op de vragen van den President, hij weet wel dat hij gestoken heeft, maar waar dit was herinnert hij zich niet.
Pres.: Waarom deed je dit?
Get. weet dit niet, hij was dronken.
Pres.: Je hebt met dien man nooit iets gehad; zou je een varken, dat je een heel jaar hebt vet gemest ook zoo dood maken, als je dezen mensch hebt gedaan? Je schijnt er je niets van aan te trekken. Uit alle stukken blijkt geen moment van spijt een menschenleven uit het leven gerukt te hebben. Je hebt een onherstelbare daad gepleegd en een mensch vermoord, zooals men een dier niet ter slachtbank leidt. Volgens de verklaringen der doktoren heb je zoo in dat lichaam gewoeld en het mes omgedraaid, dat de wonden dieper en langer zijn dan het lemmer. Nu sta je hier; je bent herhaaldelijk gehoord, maar ’t is alsof alles langs je kleeren heengaat. Heb je er niet over nagedacht?
Bekl.: Jawel, maar ik heb niets anders gevonden dan dat ik dronken was.
Pres.: Noem je dit een excuus. Het wordt je overal voorgepredikt, in de pers, in de kerk, voor de rechtbank, dat je je moet wachten voor dronkenschap. Hoe ben je er toe gekomen? Heb je geen oogenblik spijt gehad?
Bekl.: Jawel. 
Pres.: Het blijkt toch uit niets. Ga nu maar zitten. 
Hierna werd het woord gegeven aan den officier van Justitie tot het houden van zijn...

dinsdag 22 mei 2012

"zoo, moet jij hier de menschen dood steken" (Reizende Man 1)

De Nieuwe Tilburgsche Courant, 27 december 1911:




Zware mishandeling met doodelijken afloop

De donkere dagen voor Kerstmis… zonder eenige overdrijving mag men de laatste weken hier te Tilburg wel zoo noemen, dagen, die in al hun treurige somberheid met afschuw in de herinnering der inwoners zullen blijven voortleven. ’t Is vreeselijk. In een tijdsverloop van nog geen 14 dagen, 5, zegge vijf zware mishandelingen, waarvan twee met doodelijken afloop en twee waarbij het leven gedurende dagen met den dood worstelde.

De laatste mishandeling van Zaterdagavond j.l. overtreft ze allen in wreedheid en laagheid; hier werd een mensch van zijn leven beroofd op eene wijze als geen stom dier, dat ter slachtbank geleid wordt, gedood wordt. Op de plaats waar de misdaad voltrokken werd en een breede plas bloed den grond rood kleurde, hoorden wij kort na de mishandeling door omstanders uitdrukkingen bezigen, die, omdat ze te plat waren, wij hier niet willen nazeggen, maar die toch in al hun grofheid de juistheid van wat daar gebeurd was, zeer nabij kwamen.

Tilburg krijgt wél een goeden naam in den vreemde. Men beschuldigde ons van overdrijving, toen wij 14 dagen geleden in ons verslag over de mishandeling met doodelijken afloop op den Hoevenschen weg op Zebregts gepleegd, schreven: “dat zich hier wederom een drama afgespeeld had, zooals er in de geschiedenis van Tilburg reeds zoovele met zwarte letters staan opgeteekend.” Na al wat er sindsdien in onze stad voorviel gelooven we toen nog te zacht in ons oordeel te zijn geweest. De eenige verzachtende omstandigheid, die hier zou aan te voeren zijn, is het feit dat de mishandeling gepleegd en ondergaan werd door niet-Tilburgers, doch voor de buitenwereld is de daad in Tilburg voorgevallen en als zoodanig wordt onze stad er voor aangewezen.

Wat is er Zaterdagavond 23 December gebeurd?

Dionysius Adr. Snoeren oud 26 jaar en Nicolaas v.d. Veken oud 27 jaar, beiden geboren te Oosterhout, waren twee – volgens den volksmond – gezworen kameraden en hier ter stede als grondwerkers werkzaam.

O.a. hebben ze hun arbeid verricht aan de Kazerne en waren thans in dienst bij de nieuwe school, die aan den Beekschen Dijk gebouwd wordt.

Nadat zij Zaterdagavond omstreeks 5 uur hun loon hadden gebeurd, zijn ze samen, hier ’n glaasje bier, daar borreltje drinkende, afgezakt naar den Bosschen weg, waar Snoeren in het Pelgrimspad inwoonde bij ’n zekere vrouw Schuurmans, uit Best afkomstig, die van haar man Seikens gescheiden leeft. V.d. Veken had zijn kosthuis in de Houtstraat. Terwijl ze door het Pelgrimspad loopen, passeeren ze meteen den achterkant van het volkslogement “De reizende man”, dat zijn ingang heeft op den Bosschen weg. Zij hooren daar harmonica-muziek en op dat geluid zegt de een tegen den ander: “Kom laten we hier ’n potje bier drinken.”

Wat toen daar gebeurd is, vernemen wij uit den mond van ooggetuigen, dien wij kort na de mishandeling ondervroegen, het volgende:

Ongeveer 8 uur kwamen Snoeren en v.d. Veken het logementje van achteren binnen en vroegen de-man ’n potje bier en gelijk als twee vrienden doen, hebben ze genoeglijk samen gepraat en hebben zelfs nog ’n potje bier aan de aanwezigen weggegeven. V.d. Veken vroeg aan den herbergier of ie daar mocht slapen, waarop deze antwoordde “ja”. Snoeren zeide toen: “dan ga ik naar huis”, waarop de verslagene antwoordde: “neen je gaat niet naar huis, je blijft ook hier”. Samen hebben ze toen weer ’n potje bier gedronken, waarop Snoeren voor de tweede maal zeide: “ik ga naar huis”. Toen heeft v.d. Veken Snoeren vastgepakt en tegen het voorschot van de deur aan de groote straat geduwd. Meinkehorst (de houder van het logementje) heeft toen zeggende “hier geen ruzie” v.d. Veken bij den arm gepakt en buiten de deur gezet, en tegen Snoeren gezegd: “ga jij nu maar achteruit, je woont daar, dan bent ge dadelijk thuis en je krijgt zeker geen ruzie.”

“Neen” antwoordde deze, ik ga ook voor uit.” Intusschen stond de verslagene nog voor de deur. Toen Snoeren daarop deze opende en naar buiten ging riep de verslagene: “achtervolg je me nu nog? Dan steek me maar dood.” Op dit gezegde haalde Snoeren z’n mes uit den zak en stak daarmede met groote kracht naar v.d. Veken, eerst in de buik, later nog in het hoofd. Na de steek in de buik is de verslagene in elkaar gezakt. Toen een der ooggetuigen, tegen Snoeren zeide: “zoo, moet jij hier de menschen dood steken”, is hij naar huis in het Pelgrimspad gevlucht.

Zoodra v.d. Veken vlak voor het genoemde logementje op de trottoir was neergevallen, heeft een der getuigen de politie gaan waarschuwen, terwijl anderen den getroffene, die geweldig veel bloed verloor, overdroegen naar de overzijde der straat onder een lantaarn, teneinde beter te kunnen zien wat er gaande was.

De zwaar verwonde leefde toen nog, doch was al geheel buiten kennis en nadat de commissaris van politie den heer Caarls en inspecteru Meyvaart reeds een kwartier na de verwonding tegenwoordig waren, heeft men v.d. Veken het volkslogementje binnengedragen. Daar was ook terstond dr. Deelen en even later dr. Proot, aanwezig, die nog wel trachtten door het leggen van een voorloopig verband redding te brengen, doch niet konden verhinderen, dat de verslagene door de verschrikkelijke verwondingen en het vele bloedverlies, omstreeks kwart voor tien den laatsten adem uitblies.

Even tevoren had den kapelaan van Iersel den stervende nog het H. Oliesel toegediend.

Terwijl de dokters aan den verwonde hunne beste zorgen besteedden, is inspecteur Meyvaart met een agent van politie naar de woning van Snoeren op het Pelgrimspad gegaan om den dader te arresteren. Deze was, toen hij zijn daad volbracht had, naar huis gevlucht en had daar erg onder den indruk van het gebeurde en geheel versufd tegen vrouw Schuurmans gezegd: “geef me gauw mijn goei kleeren, want de politie komt me dadelijk halen.”

Meer heeft hij niet meer kunnen spreken en hij was zoo zenuwachtig, dat hij zijn horloge niet eens kon afdoen. Toen inspecteur Meyvaart de woning binnentrad zat Snoeren op een stoel wezenloos te kijken, terwijl hij het mes, met twee handen omklemd, voor zijn buik vasthield.

Terstond werd hij gearresteerd en naar het hoofdbureau van politie overgebracht, waarheen ook kort daarna, onder grooten toeloop van volk, het lijk van den verslagene v.d. Veken per brancard werd vervoerd.

Het onderzoek werd nog dienzelfden avond door de politie begonnen en Zondagmorgen voortgezet. Snoeren bekende terstond, doch maakte daarbij den indruk in ’t geheel niet te beseffen van welk een vreeselijken omvang zijn daad was. De man gaf ook geen ongunstigen indruk en zooals men ons mededeelde, staat hij bij de politie ook niet ongunstig aangeschreven. Het mes, waarmee hij de verwondingen heeft toegebracht is een verschrikkelijk wapen; ’t is een dolkmes, waarvan het lemmet ruim een decimeter lang is en met een heel scherpe punt uitloopt.

De justitie, die Zondagmorgen telegraphisch was gewaarschuwd, arriveerde des middags en bestond uit mr. J.W.E. van Haren Carspel, substituut officier van Justitie, mr. Kist, rechter-commissaris en mr. Sassen griffier, terwijl de militaire arts dr. Heijl was mede gekomen om met dr. Proot de lijkschouwing te verrichten. De Justitie begon met den dader Snoeren een verhoor af te nemen, tijdens hetwelk genoemde doktoren zich met het lijk van den verslagene bezighielden.

Dit bracht aan ’t licht dat het lichaam van v.d. Veken op afschuwelijke wijze met het mes was toegetakeld en dat niet minder dan vier verwondingen waren toegebracht, waarvan twee direct doodelijk. Het lijk vertoonde op de eerste plaats een doodelijke wond in het achterhoofd, waar het mes de verlengde merg had getroffen. Zonder de overige verwondingen zou v.d. Veken menschelijkerwijze gesproken, hieraan reeds hebben moeten sterven. Op de tweede plaats had het lichaam een afgrijselijke wonde in de buik, een wonde, die ruim 10 c.M. lang was en breed, dat men er wel een hand kon inleggen. Volgens verklaringen van getuigen moet Snoeren, toen hij de steek toebracht met het mes nog een draaiende en wringende beweging in het lichaam gemaakt hebben; vandaar die groote gapende wonde. Het mes doorsneed daarbij ook de lever. Verder vertoonde het lijk nog een wonde aan de onderkin en een in het linkerdijbeen.

Na het onderzoek werd door de Justitie een bevel afgegeven tot onmiddellijke inhechtenis neming van Snoeren en werd deze Zondagavond nog omstreeks half zes naar Breda overgebracht. Het lijk van den verslagene werd gekist en ook dien avond overgebracht naar het Kerkhof van de parochie ’t Goirke.

woensdag 16 mei 2012

Dexter

Dexter zitten kijken. Deel drie, serie zoveel. Daarna nog wat lezen in Leven op stand, een boek over twee eeuwen patriciërsleven in Nederland van mevrouw Ileen Montijn. Pagina 91. Eerste alinea: effe d'r in komen. Tweede alinea: vanaf "Blauw" begint Dexter hardop mee te lezen:
"(Blauw was de kleur die bij linnengoed hoorde: bosjes lavendel werden niet alleen vanwege de geur maar ook vanwege de blauwe kleur in de kast gelegd. Ook de houten bakken voor het dragen van was en strijkgoed waren lichtblauw geschilderd. Blauw was fris, weerde mot en deed het wit van linnen en katoen beter uitkomen)"

dinsdag 15 mei 2012

Treurig heir der pessimisten




LEEUW, Amy Geertruida de, ook bekend onder het pseudoniem Geertruida Carelsen (geb. Haarlem 10-4-1843 – gest. Haarlem 4-6-1938)1
 Op haar twintigste besloot Amy de Leeuw schrijfster te worden2
 (..)begon ze voor verschillende bladen te schrijven, waaronder Eigen Haard en De Tijdspiegel3
 Nadat haar ouders waren overleden, vertrok Amy de Leeuw in 1888 als correspondente voor het Nieuws van den Dag naar Londen, waar zij bij familie van haar grootmoeder woonde. In 1890 publiceerde ze de reisgids In Londen4
 In Londen stuitte zij op de vrijdenkers van Charles Bradlaugh en kwam na te denken over de natuurwetenschap:

Uwe indrukken zijn zeer gemengd.
Als, om te beginnen, eene vrouw met eene zware altstem, blijkbaar schor geworden door het vele spreken in 't publiek, met een stuk of wat natuurwetenschappelijke gronden de onmogelijkheid van het Bijbelsche schepping- en zondvloed-verhaal staat te bewijzen, dan vindt gij dat noch heel belangrijk, noch heel liefelijk.
Misschien wel dwaalt gij halverwege af, omdat gij toch niets nieuws hoort; en gij fantaseert over het verschijnsel, hoe het gros der zich noemende vrijdenkers hunne vrijheid van denken bij voorkeur gebruikt tot zeer plompe gedachten. Gij kunt niet nalaten op te merken hoe zonderling-plomp zij vooral met hun lievelings-speelgoed, natuurwetenschap, omspringen. De dichterziel der menschheid, die de vleugels der verbeelding uitslaat om zich eene voorstelling te scheppen van eenen Oneindigen Maker, te willen afschepen met een paar "natuurwetenschappelijke" argumenten, - is het niet alsof iemand een kind, dat, in eene beminnelijke opwelling van dankbaarheid, vroeg naar den onbekenden gever van een Sint Niklaaskoek, antwoordde met.... de leerzame beschrijving van de wijze, hoe die van meel en water, in een oven gebakken was?5
Natuurwetenschap a la, maar atheisme om de dooie dood niet. Geertruida bleef het houden op een "Oneindigen Maker". Vrijzinnig ja, vrijdénken nee. En ook weer nie geschift:


Aardig is, hoe op hare beurt de mystiek zich wreekt, door af en toe onder vrijdenkers aanhangers voor Theosophy te recruteeren.
Nadat men gedurende eenige jaren de schelst-klinkende redevoeringen heeft gehouden tegen al wat naar "gelooven" zweemt in onderscheiding van "weten" - kan het zijn dat men eensklaps "a theosophist" wordt en zweert bij den naam Blavatsky...6
Optimiste bovenal:
En dat er in de heersende beschaving veel ziekelijks is, daarvan getuigt het het treurig heir der pessimisten, dat zijne volgers meestal recruteert uit de hoogst ontwikkelde, toongevende kringen.7 
Tot het einde toe:
Zij bereikte (..) den hoogen leeftijd van vijfennegentig jaar en toch kunnen zij, die haar gekend hebben, zich deze kleine pittige figuur niet voorstellen als dat van een oude vrouw. Zij is in den geest jong en frisch gebleven tot zij, blind geworden, op het ziekbed geworpen werd en ook zelfs dit ziekbed werd haar niet tot last, neen, eerder tot zegen, want zij scheen geheel in haar prille jeugd te herleven en geen andere gedachten te hebben dan die van dankbaarheid aan dat leven!8
Ik heb het boekje al jaren. Was vergeten dát ik het had. Zag dat ik het al eens had meegehad naar de markt. Hoop nu dat ik ook haar Berlijn nog ergens heb staan.



1 Digitaal Vrouwenlexicon, Anne-Marie Mreijen
2 Idem
3 Idem
4 Idem
5 In Londen, p. 156-157
6 Idem, p. 159

7 Idem, p. 185
8 Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1942, p. 104

vrijdag 11 mei 2012

Stemmen uit zee

NRC, boekenbijlage, 11 mei. Ronelda S. Kamfer, dichteres, vertelt de verhalen door:
In Santenkraam vertelt Kamfer op een intens persoonlijke manier de geschiedenis van kleurlingen in Zuid-Afrika, de afstammelingen van de Hollanders, de Maleis-Portugese slaven, de Britten en de inheemse Koï en San, vanaf de komst van Jan van Riebeeck in de 17de eeuw tot nu.
"Ik vertel de verhalen door, omdat er anders nauwelijks iets bewaard blijft", zegt Kamfer. "Dat beeld van de mensen in de zee, onder water, hun stemmen die niet gehoord worden, dat had ik al heel lang in mijn hoofd (..)"
In 2002 verscheen het boek Eilande, van de Zuid-Afrikaanse schrijver Dan Sleigh. Dat boek gaat over de eerste vijftig jaar van de 'Kaapse nederzetting". In 2004 verscheen een Nederlandse vertaling. De titel luidde: Stemmen uit zee. Waarschijnlijk omdat het redden van om hulp roepende 17e-eeuwse personages van de als zee voorgestelde vergetelheid, een motief is in het boek.
Zo zal het beeld hebben postgevat in Ronelda's hoofd.







vrijdag 4 mei 2012

Schutblad-bla-bla








Boekverkopers (5)

















Boekverkopers (4)











Buitendorpsen: Hans Aarsman (2)

Oliver Wendell Holmes. Als ik zijn naam tegenkom op bladzijde 131 ('Het belang van materie slinkt. Het is nog maar een kwestie van tijd en de reproductie zal materie overwinnen. Een paar negatieven van een mooi ding, van verschillende kanten genomen - meer hebben we niet nodig. Daarna kan het ding zelf bij de vuilnis') weet ik zeker dat dat niet voor het eerst is in het boek.* Aarsman heeft hem eerder geciteerd, een citaat met dezelfde strekking, misschien wel letterlijk hetzelfde. Daguerre werd daar genoemd. Ik blader wat, maar vind het niet.**

Oliver Wendell Holmes. De naam doet me denken aan een boek dat ik heb of had, uit de serie Penguin Classics, een Amerikaanse roman uit het midden van de negentiende eeuw. Holmes is niet de auteur maar hij heeft ermee te maken. Ik loop naar zolder en vind het meteen: William Dean Howells: The Rise of Silas Lapham. Ik check de flap, blader door de inleiding: geen Holmes. Geen verband. De roman dateert ook nog eens van veel later (1885).

De Penguin Classics-herdruk is uit 1983. Het papier is nog nauwelijks verkleurd. Ik heb er ooit eens drie euro voor gevraagd. Dat zal op de boekenmarkt in Tilburg geweest zijn. Er zit een kaft omheen van doorzichtig plastic. Dat moet mijn ex gedaan hebben.

Ik denk nu dat ik de naam Oliver Wendell Holmes ben tegengekomen in De meester van Colm Toibin, een roman over het leven van Henry James.

Anders weet ik het ook niet.

Aarsman wijst erop dat Holmes' voorspelling niet is uitgekomen, al kan hij zelf de materie wel missen en volstaan met foto's. Ik kan dat ook. Ik fotografeer sinds kort ex-librissen en verkoop vervolgens - doe pogingen daartoe - de boeken waar ze in zitten. Het ex-libris van Jacq van Abbe heb ik voor 8 euro verkocht aan een verzamelaar, die er ronduit voor uitkwam dat het hem niet te doen was om het boek van Antoon Coolen (De drie gebroeders, eerste druk, 1936, anders onverkoopbaar). Ik mis het plaatje niet.

Oliver Wendéll Holmes. William Dean Howells. Je hoort de een, later de ander. Vanaf dan doet de een je denken aan de ander. Behalve in het feit dat het tijdgenoten zijn en allebei Amerikanen, zit hem dat in hun namen. Iets verbindt die.

Het boek van Howells hou ik nu.



* De fotodetective
** Op bladzijde 66 voert Aarsman Jules Janin ten tonele, een tijdgenoot van Daguerre. Die schreef over het nieuwe medium: 'Wat ook de aard is van de schaduw die op deze plaat geprojecteerd wordt, de aarde of de hemel, het stromend water, de kathedraal die reikt tot in de wolken, de nietige zandkorrel, al deze dingen, of ze nu groot zijn of klein, voor de zon zijn ze alle gelijkwaardig en worden ze op hetzelfde moment in dit soort camera obscura gegrift, die alle indrukken vasthoudt.' Die zal ik voor ogen hebben gehad.