donderdag 14 januari 2016

Uri Nooteboom

1.
In 1946 verscheen bij Elsevier een bundel reportages van de uitgeproken katholieke en brabofiele journalist Uri Nooteboom. Het boek staat al jaren in mijn kast. Ik heb eens geprobeerd het te verkopen maar niemand was erin geinteresseerd. Hij is een beetje vergeten, Uri. Ik dacht, ik wacht een paar jaar, vergeten auteurs raken wel eens opnieuw in de mode. Met Uri lijkt dat binnen afzienbare tijd niet te gebeuren. Ook de foto's van Martien Coppens zullen daar wel geen verandering meer in kunnen brengen.
Doet er ook niet toe. Nu heb ik hem zelf ontdekt en is hij niet meer te koop.

In een artikel van 13 april 1941 schrijft Uri over het toen pas opgerichte Wit-Gele Kruis, meer in het bijzonder de consultatiebureaus en nog meer in het bijzonder, het consultatiebureau te Someren. Uri neemt plaats naast de dokter en beschrijft wat-ie ziet en hoort.*

Achter in de diepe ruimte staat een heel park van kinderwagens, in de boxen zijn de moeders bezig haar kleuters te ontkleeden, hetgeen aan de meesten een klaaglijk, verbitterd of verbeten gehuil ontlokt, terwijl sommigen het niet verder brengen dan een kernachtig tremolo. Het geschrei en gekrijsch wekt lichte associaties met de kinderpaniek bij den moord te Bethlehem, maar het opgewekte lachen en tateren van de vrouwen is een goede thermometer om de afwezigheid van gevaar voor kinderen te constateeren. De vrouw van den burgemeester weegt spartelende lichaampjes, de wijkverpleegster vult de kaarten in, de moeders schuiven aan op stoelen rond de hooge kolomkachel, die haar uiterste best doet de temperatuur in dit hooge gebouw draaglijk te maken. Daar rondom zitten de vrouwen op haar beurt te wachten, een zuigeling in de deken gewikkeld op haar schoot, en verschillende kopjes steken omhoog met betraande oogen, met nieuwsgierigen blik, met lachende kijkers, kleine bolle spiegels die verwonderd staren naar de bundels zon, die door de hooge ramen vallen. De vrouwen praten en vergelijken, schuiven telkens een stoel nader op den dokter aan.

Volgt een defilé van moeders langs de dokter ('Da kan een schoon durske worren, moeder'; 'Krijgt hij al wat anders dan de borst?'; 'Te warm gedekt, ge moet daarvoor oppassen, daarvan krijgt een kind gauw Engelsche ziekte'; 'En hoeveel hedde er nou?'). Interessant voor ons is vooral deze moeder:

Een der vrouwen wil over een dag of veertien eens een dag naar Bladel, als het van mijnheer Dokter mag. En zij mág naar Bladel en gaat gelukkig om haar kind en het schoone vooruitzicht heen.

Kan zijn dat deze mevrouw familie had in Bladel maar ik mèèn uit Uri's semi-dialectieke 'een dag naar Bladel' te mogen concluderen dat het om iets anders ging. Zo drukken wij onze intentie tot familiebezoek niet uit. In Someren ook niet, ik geloof er niks van. Bladel moet iets gehad hebben van regionale betekenis, iets dat tot in Someren bekend was en ik denk dat het de markt geweest is.

2.
Zeven jaar eerder reisde Uri door de Kempen.** Die reportage begint hij helemaal verkeerd:

De wijde Brabantsche Kempen was misschien het meest onbekende deel van ons land, voordat Antoon Coolen in zijn romans en novellen de stille en eenzame schoonheid van het Peellandschap heeft geopenbaard.

Naast het historisch gemeengoed (arm, onderdrukt, desalniettemin knappe koppen met Latijnse namen, beken, kerktorens en Snieders en nog eens Snieders) daarin onder andere deze eigen waarnemingen en gevoelens omtrent de Kempen:

Kunt ge het niet verdragen alleen te zijn met uw ziel, ga er dan niet heen. Ook niet met zijn tweeën, met z'n tweeën op de vlakke hei, wordt ge beiden stil en eenzaam.

Hoe alles veranderd is! Tegenwoordig is de 'vlakke hei' een toeristische attractie. En er zijn zomerdagen dat je in een file belandt op wat Uri nog de 'eenzame steenweg naar Postel' noemt.
Hij zegt het niet met zo veel woorden maar van cremeren moet hij niks hebben. Niks zo mooi als het oude dorpskerkhof:

O, onzalige zakelijke hygiëne van onzen tijd, die de dooden stempelde tot gevaren, die ze niet zijn, die tornt aan het sterke idee van de gemeenschap der heiligen. O, schoon kerkhof, met bemoste graven en vermolmde kruisen van ons Kempisch gebied!

Daarbij deze foto:


Natuurlijk ook de Acht Zaligheden:

De pastoors van het bisdom praten wel eens kleineerend over de acht Zaligheden...

Dat moet het profane luchtje zijn dat kleefde aan het begrip.

... maar er zijn schoone en prachtige dorpen bij. Een enkel dorp ligt nog niet aan de 'den harden weg' en dat geldt voor het summum van achterlijkheid. Maar een harden weg heeft tot nog toe niets met cultuur te maken.

En zo ist maar net. Met welvaart des te meer natuurlijk. Niet ver van de harde weg moet deze toren gestaan hebben:


3.
Hier zie je-n-em in de oude kerk van Waalré:***





* p. 25-26. Ik blijf de auteur maar even Uri noemen, anders verwart u hem nog met die ander en dat is wel het laatste wat ik wil. Het is ook zo'n mooie naam. Wel even Uri Geller uit uw hoofd zetten! 
Het Wit-Gele Kruis in Someren kreeg pas een eigen gebouw in 1954. Het hierboven beschreven spreekuur vond plaats in de 'tooneelzaal van den Boerenbond'. 13 april 1941 was witte donderdag.
Het is in N's stukken vaak even zoeken maar wie er voor wil gaan zitten treft tussen de overvloedige brabomantiek nieuwsgierig makende bijzonderheden. In dit stuk bijvoorbeeld in deze passage: 'Onder ons gezegd: de opvattingen over properheid en hygiëne bij het brabantsche volk gingen voor eenige jaren in den lande nog wel eens over de tong. En al was er wat kwaadsprekerij bij, er waren ook gevallen, waar dit te wenschen overliet. De cijfers van kindersterfte wezen het uit en de kleine grafjes op het kerkhof aan den voet van den ouden toren, aandoenlijk versierd met papieren bloemen, eveneens.' 
En welke schrijver mag hij hier toch wel bedoeld hebben? Antoon Coolen? 'En hij (de dokter) vertelt van het volk, dat aan dees kanten woont, het volk dat ik ken uit mijn jeugd, vanuit de jaren, toen gij en ik nog kinderen waren. Vreemd is het, dat men deze laatste zinsnede bij een ander schrijver gelezen heeft en dat deze, omdat men zijn jeugd in hetzelfde land met hem gemeen heeft, steeds door het hoofd blijft varen wanneer men op eigen grond weerkeert. Men heeft plotseling afstand gekozen tusschen de jeugd en de huidige jaren, men vermaakt zich met gedachten aan vroeger, de herinnering aan de mensen uit zijn kindertijd.' 
** Het land der Sniedersen. De vlakten der Brabantsche Kempen, p. 68 e.v.
*** Helemaal zeker weet ik dat niet. Het onderschrift bij de foto lijkt erop te wijzen (De schrijver in het oude kerkje te Waalré; juli 1941). Maar waarom staat dat tussen aanhalingstekens? En lijkt de man op de foto niet heel erg op - opnieuw - Antoon Coolen? Dit is em:

Geen opmerkingen:

Een reactie posten