In juli 1904 kondigde het Handelsblad een aantal nieuwe uitgaven aan, waaronder deze:
De leden van de Vereeniging ter Bevordering van Christelijke Lectuur kregen het gratis toegezonden (maar betaalden dan ook VIJF gulden sjaars, waarvoor zij voor minstens TIEN gulden boeken ontvingen; hoe dat precies zat moet ik nog eens uitzoeken). Een tweede druk verscheen bij Daamen in Rotterdam (1909), met platen:
Een derde of vierde druk verscheen in 1914 ('voor meisjes'), de vijfde in 1916. In 1917 werd het aangeprezen als kerstcadeau (in Amerika):
Een zesde druk verscheen pas negen jaar later (1925), waarna een nog veel langere tijd niks, tot 1950 namelijk, toen bij Zomer & Keunings te Wageningen een vertaling-bewerking van het boek verscheen door Diet Kramer (met een voorwoord derzelve en illustraties van Annelies Kuiper) en het was de blijde herinnering aan déze editie die mevrouw Teunis-Bootsma in 1957 deed besluiten er de Bibliotheek van gesproken boeken mee te openen (Stichting Bracelath) ten behoeve van de blinde medemens:
Dat was m'n lievelingsboek. (..) Ik wilde het zo móói mogelijk lezen, maar wat heb ik me die eerste keer vaak vergist!" Mevrouw Teunis vertelt dat ze na verloop van tijd leerde om twee tot tweeënhalf uur lang achter elkaar te lezen, zonder een fout te maken. 'Zodra je hardop gaat lezen, merk je dat in elke stijl een bepaald ritme zit; na tien bladzijden heb je de 'maat' te pakken en dan gaat het.
In 1989 dook het boek nog een keer op in de rubriek Met raad & daad van het Nederlands Dagblad:
Dat mevrouw Atwater Mason een boek zou hebben geschreven over cowboys, lijkt me onwaarschijnlijk.
Ik had dit allemaal niet geweten, als ik op 18 augustus (zondag) niet naar Stevensweert was gereden (en bijna wás ik niet naar Stevensweert gereden, vanuit Beuningen, omdat de TomTom aangaf dat het 130 kilometer was en ik maar op de helft had gerekend en 's morgens al van hier naar B. was gereden met Pleun cum koffer en fiets; zij heeft de studeergerechtigde leeftijd bereikt en ging in Nijmegen deelnemen aan de introductieweek) en daar het boek Een half jaar in Amerika niet had gevonden, het verslag van Henriëtte Kuyper (H.S.S.) van haar reis door Amerikaland in 1905/6. Ik had aanvankelijk ook niet door dat ze een dochter was van Abraham Kuyper.
Ze was daar in Amerika op uitnodiging van de schrijftster van de Lelie, die ze in het voorjaar van 1900 hier in Nederland had bijgestaan in haar research voor het boek. Samen waren ze archief en bibliotheek afgegaan, er was vriendschap van gekomen en een staande uitnodiging om naar Amerika te komen. Mevrouw Atwater Mason had er vaak op aangedrongen en in de nazomer van 1905 had Henriëtte gelegenheid.
Baedeker was mee: ze was gelogeerd bij mevrouw Atwater Mason in Rochester, bij vriendinnen van mevrouw Atwater Mason in Rochester en elders en bij eigen vrienden en bekenden én onbekenden, het regende invitaties, die haar in plaats van Baedeker 'ten gids strekten', zo begint ze haar verslag, maar Baedeker was wel degelijk mee. Ze citeert er geregeld uit. En ze had zich grondig voorbereid. Uit haar voetnoten valt het volgende huiswerk te reconstrueren:
- Tutein Nolthenius, R.P.J., Nieuwe Wereld. Indrukken en aanteekeningen tijdens een reis door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. 1900. Tutein Nolthenius was ingenieur bij achtereenvolgens de spoorwegen en de waterstaat. In 1909 stapte hij uit het familiebedrijf omdat 'deze werkkring hem geen bevrediging schonk'. Hij ging wonen in Zwitserland, reisde van daar van hot naar haar (voor de lol wel te verstaan, niet beruflich of op en neer haar hier of zo; neenee, de wereld rond; hij zal een voorzaat zijn geweest van de latere voorzitter van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Welstand) en zond een bonte verzameling artikelen de wereld in, handelend over van alles en nog wat, zoals ook zijn Nieuwe Wereld dat deed: 'Het boek bevat, naar Nolthenius' aard, allerlei schetsen over land en volk, over negers, Indianen en Mormonen, beschrijvingen van bezoeken aan scholen, bibliotheken, universiteiten, fabrieken, technische werken en aan het Yellow Stone Park.' Het sprak tot de verbeelding indertijd, omdat je voelde 'dat hier een begaafd man aan het woord was, een man met een oorspronkelijken kijk op wat hij zag en die zijn denkbeelden op frissche en goed leesbare wijze wist voor te dragen.'
- Münsterberg, Prof. Hugo: Die Amerikaner. 1904. Duits psycholoog, vanaf 1892 verbonden aan Harvard. Zijn boek is niet vertaald. Geen recensies ook. Hier en daar wel aangehaald:
Ik geloof, dat het meest in den Amerikaan te bewonderen is, wat Münsterberg noemt de “Selbstbetätigung”, Selfmade-men. Het zelf doen heeft den Amerikaan omhoog gebracht. Ik neem aan, wat Münsterberg uitvoerig betoogt, dat de Amerikaan niet werkt om het geld, maar om het genot van ’t werken. Men verwijt den Amerikaan z’n eindelooze jacht naar den dollar en begrijpt niet, dat het de strijd zelf is, die hem lokt. Hier spreekt wel zeer duidelijk ’n echt Germaansche karaktertrek: slechts het streven is schoon. Wat bereikt is, heeft voor den Germaan geen waarde meer. Een land, waar de werkzaamheid in die mate ten troon is geheven, moet wel in den oeconomischen strijd de zege behalen (Telegraaf, 6 mei 1905)
- O'Rell, Max: Jonathan and his Continent. 1889. Max' echte naam luidde Louis Paul Blouet. Frans journalist, ook leraar, werkzaam in Londen. In 1883 schreef hij John Bull and his Island, 'a book of sketches about England'. Het boek werd een bestseller, Louis Paul ging reizen en paste hetzelfde recept ook elders toe. Hoe Jonathan zich verhoudt tot Amerika, weet ik niet. Een paar jaar later verscheen ook nog A Frenchman in America. Vertalingen heb ik niet kunnen vinden. 'Het intellect', verklaarde hij na terugkomst uit Amerika aan de Engelse Pall Mall Gazette, 'van Frankrijk en Engeland is als 't ware geconcentreerd in een paar vierkante mijlen van Parijs en Londen; maar het intellect van Amerika bloeit te Philadelphia zoo goed als te New York en te Boston zoo goed als te Washington.' Waarmee maar gezegd wil zijn, dat hij zowat hetzelfde parcours lijkt te hebben afgelegd dan Henriëtte na hem zou doen.
- Jules Huret: En Amerique, 1904. Frans journalist. Het verslag van zijn reis naar Amerika verscheen in twee delen: De New-York à la Nouvelle-Orléans en De San Francisco au Canada. De door Henriëtte meest geciteerde. Zo bijvoorbeeld als ze - op de terugreis, op de bijna lege Majestic en bij miserabel weer, haar oordeel velt over het land waar ze zojuist vandaan komt:
Evenals er twee wel onderscheiden partijen in Amerika zijn, evenzoo zijn er twee groote klassen menschen, die in de oogen der Europeanen niet dezelfde sympathie wekken. Ik wil hier spreken over den ouden Amerikaan en den jongen Amerikaan. De 'oude Amerikaan' is de intelligente Yankee, voorzichtig, redeneerend, afstammeling van de eerste pioniers, die naar Amerika gekomen zijn met een ideaal van vrijheid en vooruitgang, en die er op uit zijn van hun volk niet alleen een rijk en welvarend volk te maken, maar ook een groot en edel volk. De andere, die ik den 'jongen Amerikaan' zal noemen, om slechts het verschil aan te duiden, gekomen lang na den eersten, heeft slechts in 't vizier: zaken doen, materiëele uitbreiding, veroveringen.... Hij is slechts net genoeg vroom gebleven, om zich niet te schande te maken. Hij heeft geen ander doel dan altijd rijker worden en de verovering der wereld.'
Europese immigranten van laag allooi, volgens Henriëtte, dollarjagers, 'sukkels en schurken'.
- Fridolin Marinus Knobel: Dwars door het land van Roosevelt. 1906. Nederlands diplomaat die in 1901 moest vluchten uit China en tijdens zijn lange reis naar huis onder andere Amerika aandeed. Zijn boek heette 'aangenamer en degelijker' Hollandsche Revue te zijn dan:
- Hendrik P.N. Muller, koopman, publicist en diplomaat (vrijbuiter dus = ongelijk aan: minister, kamerlid of wetenschapper), die in 1905 het licht deed zien: Door het land van Columbus: een reisverhaal, een titel die hij al vooraf had laten gaan door boeken over Afrika en die nog gevolgd zou worden door reisverslagen over de Filipijnen en omstreken en Spitsbergen.
- James Bryce: The American Commonwealth, 1888. Wetenschapper, kamerlid, Engels. Zijn boek: hét standaardwerk over Amerika. 1907. In Henriëttes verslag overigens maar één keer vermeld, dan namelijk, als ze het heeft over een protest van Amerikaansche vrouwen tegen de veelwijverij der Mormonen, bijzonderlijk die van senator Smooth. Protesten van vrouwen, voelt ze zich gedrongen te melden, met verwijzing naar Bryce, zijn in Amerika aan de orde van de dag.
- James Fullerton Muirhead: The Land of Contrasts. 1898. Weinig over kunnen vinden. Droeg bij aan de Engelstalige uitgaven van Baedekers gidsen en ook aan de Encyclopaedia Brittannica. Iedereen die een boek schreef over Amerika, wijdde een hoofdstuk aan de Amerikaanse vrouw, beweerde hij in het zijne volgens Henriëtte. Voor haar aanleiding om hetzelfde te doen (één meid, zelf meehelpen en volop deelnemen aan het publieke leven; kom d'r maar es om in Europa), alsof ze er tot aan bladzijde 375 over heeft gezwegen.
Verder las ze het boek over Theodore Roosevelt van Jacob A. Riis (1904), Deens emigrant-journalist (vrijbuiter), die ook de New Yorkse sloppenwijken fotografeerde; George Maeterlinck's La vie des abeilles, op de boot terug ('een heerlijk boekje, zoo men alleen de beschrijving van het leven der bijen geniet, en de philosophische beschouwingen van den schrijver - die wel met de natuurverschijnselen, die hij ziet, maar niet met wat God geopenbaard heeft rekent'); het boek Naar Amerika, van ene Ch. Wagner, een onbekende voor mij; verscheen in 1906 bij Tjeenk Willink in Haarlem. Henriëtte hield van Emerson, Longfellow, Thoreau, Hawthorne en Louisa May Alcott*, die nooit de moraal uit het oog verloren:
Het is voor Amerika een onschatbaar voorrecht geweest, dat de scheppers van zijn letterkunde - met uitzondering van den dichter Poe - èn in hun leven èn in hun werken, wat ook overigens hun beginselen zijn geweest, zich afstammelingen hebben getoond der oude Puriteinen, voor wie het leven naar Gods gebod heilige roeping was. In dit opzicht gaapt er een diepe klove tusschen de Fransche en de Anglo-Saksische letterkunde.
Ik vind Henriëtte de lange reis naar Stevensweert de moeite wel waard geweest. Neem een metafoor als deze:
(..) de Amerikaan (maakt) een hooger procent van zijn leven dan de Hollander. Zij hebben beide hetzelfde kapitaal, maar stelt de Hollander zich al heel spoedig tevreden met 3 à 4% rente, de Amerikaan maakt minstens 6%, en geniet als een gelukkig kind van zijn leven. Hij heeft een instinctmatigen afkeer van al wat dit levensgeluk voor hem en anderen schaden kan, en betracht mer ijver en vreugde al wat dit levensgeluk vermeerderen kan. Hieruit (..) verklaar ik dat verkwikkende gemis aan ongunstige oordeelsvellingen over afwezigen, dat mij voortdurend (..) treft.
Ze is kritisch over de open houding ter zake religie die het protestantsche broedervolk aan de dag legt. Het echt Amerikaansche credo 'hoe meer zielen, hoe meer vreugd', heeft weliswaar zijn pro's, maar qua godsdienst haal je op die manier wel van alles en nog wat binnen, met alle risico's voor de Heilige Dogma's van dien:
Ik hoor er (in de Cornell Universiteit - Hesp.) een uitstekend redenaar, die met zeer ware en mooie opmerkingen begint. In gloeiende termen gewaagt hij van den zin tot vereenigen en verbroederen, die thans Christenen zooveel nader tot elkaar brengt. Maar aan 't slot dient hij ons nog even een kleine vermaning toe, dat in die algemeene broederschap nog niet zijn opgenomen.... de modernen. Dat die het toch ook zoo 'goed meenen' en zoo veel 'goed doen'.
Dat is een der adders, die hier onder 't gras schuilen. In den hartstocht tot vereenigen ziet men eerst kleine, dan groote beginselverschillen over 't hoofd.
Het is goed, muren af te breken, die menschenwerk zijn, maar wee de hand, die zonder oordeel des onderscheids ook grenzen ontbloot, die God bevolen heeft in stand te houden en te bewaken!
Ze heeft hier overigens niet het oog op atheisten of dat soort lui. Ze bedoelt types als vroeger onze van Dissel:
Om echter dit verschijnsel geheel juist te beoordeelen, moet men niet uit het oog verliezen, dat het modernisme nu in Amerika nog is, wat het een veertig jaar geleden bij ons was, een idealistische, ernstig-religieuze strooming, die in Bijbelkennis, in gebruik van orthodoxe uitdrukkingen, in een dwepen met het Christelijk ideaal, in belijdenis en levenswandel , de bron waaruit zijn voortkwam nog toont en eert, en niet zooals bij ons verzandde in een dor intellectualisme, dat vanzelf uitloopt op een paganistisch pessimisme.
Op geestelijk gebied gist in het jonge Amerika na, wat in het oude Europa uitgegist heeft.
Al trekt ze hoofdzakelijk naar kerken, scholen, universiteiten, musea, bibliotheken, recepties (waaronder een van president Roosevelt), tijd voor het andere is er ook:
Wat mij bijzonder treft, is het onafhankelijke gedoe der winkeljuffrouwen. Geen sprake van een groet bij binnenkomen of heengaan. De zaak is er veel te druk, het aantal koopers en koopsters veel te groot voor. Op 't oogenblik, dat ge iets uitzoekt of koopt, staat ge met de winkeljuffrouw in een verhouding van zaken-doen. Zij is beleefd kort-en-bondig tegen u; van u verwacht zij blijkbaar 't zelfde. Van de hoffelijkheid en vriendelijkheid der Parijsche of Brusselsche winkeljuffrouw geen spoor - evenmin van de dikwijls voorkomende bokkigheid of zeurderigheid der Hollandsche. De Amerikaansche vertoont een eigen type; is men er eenmaal aan gewend, en weet men hoe met haar om te gaan, dan vind ik haar bediening een zeer prettige.
Zelfs is er tijd voor football:
Als de hoop zich weder in zelfstandige lichamen heeft opgelost, blijven er wel eens een of meer spelers bewusteloos op den grond liggen. Emmers met sponsen staan gereed, om de slachtoffers weer bij te brengen.
Barbaars vindt ze het en is daar met geen redeneren van af te brengen. Eerlijkheidshalve wijst ze er wel op dat 'in Amerika een ander soort football wordt gespeeld dan in ons land'.
Tenslotte dit: in Philadelphia bezoekt ze Louis F. Benson, een bekende van haar vader, Princeton-graduate en op dat moment 'minister' bij de Presbyterian Church of the Redeemer in Germantown. Benson was dé autoriteit op het gebied der hymnologie:
Zijn bibliotheek is allermerkwaardigst. Ten eerste om den bouw. De kamer is rond en zoo hoog, dat zij ruimte heeft voor een boeken-galerij, die boven langs den geheelen muur loopt. Een uitbouw is aangebracht toen de kamer te klein bleek voor het steeds wassend boekental, daar zij geheel bestaat uit gezangboeken en litteratuur daarover. De bibliotheek bevat een verzameling van 5000 verschillende gezangboeken, uit allerlei landen en allerlei tijden. Mijn gastheer toonde mij enkele zeer kostbare en zeldzame exemplaren. Ik zocht gauw naar Holland, dat gelukkig een flinke ruimte besloeg. Alleen ik miste de laatste uitgave onzer psalmen, gezangen, formulieren en liturgie, uitgegeven door Dr. L.F.L. Rutgers**.
Ik had later het genoegen Dr. Benson een exemplaar te kunnen zenden.
***
* ik ook en ik zou ook naar Concord en niet naar San Francisco gaan
** ik denk deze:
De berijmde Psalmen, met eenige Gezangen, in gebruik bij de Gereformeerde Kerken in Nederland; alsmede hare Formulieren van Eenigheid, met de drie oude Geloofsbelijdenissen, en hare Liturgie, met het Kort Begrip en den Ziekentroost. Naar den door die Kerken vastgestelde tekst, uitgegeven door F.L. Rutgers, onder medewerking van H. Bavinck en A. Kuyper, Middelharnis 1897.
*** In zijn recensie van het boek, verbaast Frans Coenen zich over de tolerantie die Henriëtte betracht ten aanzien van de oppervlakkigheid in het Amerikaanse godsdienstig leven – had-ie niet verwacht van een calvinist. Die verbazing is zo intens, dat hij roomser lijkt dan de paus! Terwijl ik me hem herinner – van de universiteit - als een goddeloze naturalist.
Hij breekt de staf over de arme Henriëtte:
Ik bemerk echter mijn hoofdbezwaar tegen dit boek tot het laatst bewaard te hebben. Het is onderhoudend en goedgeschreven, zeer zeker; er is vaak scherp en met ruimen blik opgemerkt, maar heeft de schrijfster - zij, de Calviniste - zich nergens gestooten aan den algemeenen aard der beschaving, die zij vond? Niet in eenig onderdeel, maar overal, zelfs en bovenal in den godsdienst? Zij die weet dat de Vreeze des Heeren het beginsel aller wijsheid is, dat alles van Hem behoort uit te gaan om tot Hem weder te keeren (om naar haar trant te spreken) heeft zij waarlijk gevonden, in de kringen waar zij verkeerde, dat dit zoo was ? Als ik haar boek lees, als ik vooral het zeer goed en helder geschreven hoofdstuk over der Amerikanen godsdienst lees, dan verbaast het mij hoe zij niet heeft gemerkt, dat hier overal het gedachtelooze dierlijk-lustige, dwz. ongodsdienstige leven triumfeert, dat niet vraagt naar doel of oorzaak van ons bestaan op aarde of indien het dit al doet, onvervaard en lichtzinnig, het middel voor het doel aanziet en den godbdienst verlaagt tot een ijdele poppekasterij.
Hoe is 't mogelijk dat een Kuypers dochter dit niet zag! Wel spreekt zij in 't hoofdstuk over den godsdienst van oppervlakkigheid, van meer breedte dan diepte, doch eindigt met te waardeeren dat de religie zich zooveel beter bij de samenleving heeft weten aan te passen dan ten onzent. Is dit waarachtig als een lof bedoeld? Is het fatsoeneeren van het geloof naar eigen behoefte en lust, dan een bedrijf dat genade vindt in de oogen van een Calvinist? Ik had altijd gedacht: bij dezen minder dan bij eenig mensch! Wat blijft er bij zulk een manier van doen anders over dan het bijkomstige, volstrekt ziellooze, een vage humaniteit, die precies het ideaal der modernen schijnt, maar voor een Calvinist toch wel het hatelijkste moest zijn wat bestaat, juist wijl het geen inhoud heeft ? En waar de schrijfster zich nu bij hetgeen haar het meest ter harte gaat, zoo tolerant betoont, hoe zou het daar mogelijk zijn, dat zij opmerkt dat alle beschaving en ontwikkeling in die zg. intellectueele wereld een verstrooide, onmiddelpuntige, plan- en ziellooze is? IJdele weetgierigheid zonder begrip of doel, in 't leege begeerte naar wat nieuws en wat anders of uit wereldsche conversatiebehoefte. Mej. Kuyper heeft mij ten minste nergens den indruk gegeven, dat het hier om iets meer gaat dan bevrediging eener zeer begrijpelijken, maar ongestyleerden levenslust, dat het hier om waarachtige beschaving te doen is.
Dit niet begrepen te hebben, ontneemt aan haar boek driekwart van zijn verstandelijke en gevoelsbeteekenis, laat er enkel de amusante en détailbelangrijke reisbeschrijving van over.
Henriëtte, concludeert Coenen, heeft zich door mevrouw Atwater Mason cum suis in de luren laten leggen. Zij had er beter aan gedaan 'in alleenigheid' en gelogeerd in hotels, heur Amerikanen te bestuderen.