zaterdag 16 juni 2012

Mijne Heeren!


Aan den Achtb. Raad der Gemeente Nuenen c.a.

De ondergeteekende, hoofdonderwijzer aan de Openbare School te Nederwetten gemeente Nuenen, geeft beleefdelijk te kennen:

Dat zijne woning, welke hij in huur heeft van Mathijs van de Ven, bijna onbewoonbaar is.

De ondergeteekende, M.H., wil hier geenszins spreken van het onaanzienlijk, bouwvallig en armzalig aanzien, dat zijne woning heeft, welke voor hij ze betrok tot bergplaats van veldvruchten en mogelijk tot stalling diende; neen M.H., hij bedoelt hijer nog slechts de onbewoonbaarheid der woning, wegens hare ongezondheid.

Verbeeldt U, M.H., wanden en een zolder waar het water bijna onophoudelijk afdruipt of doorzijpelt, zoodat ik mij vaak verbeeld in de Adelberger grot of in den St. Pietersberg te huisvesten; een vloer van welke men dagelijks het slik met eene spade moet wegnemen; hierbij nog het gevaar, dat men loopt, als vuur of kachel brandt, van door den rook verstikt te worden, indien men niet zorgt, dat alle deuren en vensters, en dat zelfs in het midden van den winter, openstaan, en Gij zult, M.H., volgaarne met mij aannemen, dat zulk eene woning hoogst nadeelig voor de gezondheid is.

Van de schade, door dat alles aan beddegoed, kleederen en overig huisraad geleden, wil ik hier nog niet gewagen.

En of nu, M.H., de ziekte mijns kinds, tot welks genezing wij nu reeds zestien maanden alle geneeskundige middelen hebben beproefd en de rheumatiek, waaraan mijne vrouw thans lijdende is, het gevolg dier vochtigheid is, laat ik aan het oordeel van deskundigen over; maar dat mijne ongezonde woning oorzaak is van den langen duur der ziekte mijns kinds en een groot beletsel stelt aan zijne genezing, is het gevoelen van een ervaren geneesheer. – Nog, M.H., zou ik bij dat alles eenen zekeren toestand mijner vrouw kunnen voegen, welke niet zelden uit het bewonen van vochtige huizen onstaat kwam mij dat hier niet minder gepast voor.

En nu, M.H., vraag ik UEd.Achtb. in gemoede af, of ik zulk een toestand nog langer lijdelijk mag aanzien? Neen ik gevoel mij als echtgenoot en vader in geweten verpligt al het mogelijke aantewenden, om dien toestand te doen ophouden.

Redenen waarom de ondergeteekende zich tot den Achtb. Raad wendt met beleefd verzoek, dat het dezen mag behagen, daar er in Nederwetten hoegenaamd geene andere woning te bekomen is, in eene onderwijzerswoning te voorzien. Mogt echter de financiƫelen toestand der Gemeente voor alsnog niet gedoogen tot het bouwen hiervan overtegaan, dan verzoekt de ondergeteekende voor hem de schoolkamer bewoonbaar te doen maken; ten einde hij daar tijdelijk zijn intrek neme, willende zich liever zoo bekrompen mogelijk behelpen, dan nog langer de gedachte met zich te dragen, dat zijn gezin aan een tal van ziekten en kwalen, ter oorzake eener vochtige en ongezonde woning, zou zijn blootgesteld.

Hetwelk doende

G.J. Korff

Hoofonderw. Nederwetten den 10 Juni 1868.

De jonge meester Korff verhuisde met zijn twee kinderen naar nummer 42a. Een paar jaar later werd hij hoofdonderwijzer in Mierlo. Het kind was een zestien maanden oude baby.


De "zekeren toestand" van zijn vrouw houd ik voor neerslachtigheid.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten