zaterdag 21 juni 2014

Wie was nou die burgemeester

Ik kreeg een opmerking over mijn vorige (Lijskes beurs, over de beurzenstichting van Elisabeth Stalpaerts), als zou ik een 'warrig verhaal' geschreven hebben. Nou ja zeg! Zegt zij tegen mij: wie was nou bijvoorbeeld die burgemeester? Nou ja zeg! Alsof iemand net de Bijbel uit heeft en je dan vraagt: wie was nou die Jezus?
Hoort allen.
Als ik in este blogam spreek van 'de burgemeester', dan bedoel ik die van de voormalige gemeente Hoogeloon, Hapert en Casteren (een heel enkele keer misschien die van oud-Bladel maar dat dan per abuis, want als ik die bedoel hoor ik het erbij te zeggen, zo heb ik het met mezelf afgesproken en daar mag U van uitgaan). Als mijn blogs niet over heel iets anders gaan, beste opmerkster, dan gaan ze over Ho Ha en Ca, want anders zeg ik het erbij. Over de periode 1800-1950 kan ik er ook nog bijzeggen, al kan dat zowel naar onder als naar boven uitlopen, aangezien ik me ook wel interesseer voor de premoderne tijd en mijn opa wethouder was te HHC tot 1961, als ik me niet vergis.
Dit zijn de namen:

J. Swalen
J.F.C. Meijer
A. Luyten
A.J. van Eijk
P.J.A. Hoeks
P.G.A.G. Panken
P.J. Goossens


Misschien verdiep ik me ooit nog wel eens in hun levens. Meijer interesseert me zeker en ook Luyten wel, al was het alleen maar omdat zijn naam zo lijkt op die van mij. Ze worden wel wat fletser naarmate de tijd verstrijkt, de man na Goossens kan ik me persoonlijk herinneren en dat smoort een beetje de 'historische sensatie'. Panken ageerde tegen het neomalthusianisme, hetgeen ik nogal... voorspelbaar vind. Hier is wat districtscommissaris Wesselman meldde aan de gouverneur in Den Bosch over de eerste in het rijtje...


... moreel in orde voorts en zedelijk onbesproken.




maandag 16 juni 2014

Lijskes beurs

In november 1883 ontving de burgemeester het volgende schrijven, afkomstig van Gedeputeerde Staten, waarvan hij de portee wel niet meteen begrepen zal hebben:

Wij hebben de eer U toe te zenden een brief van het College van bestuur over de beurzenstichtingen voor de stad en voormalige Meijerij van ’s Bosch, betreffende de begeving eener beurs door den Heer W.J. van Dongen, collator in de stichting van Lijske Stalpaers.
Wij verzoeken U genoemden collator met den inhoud van dien brief in kennis te stellen en hem daarbij uittenoodigen alsnog aan onze vergadering de verklaringen over te leggen, die door het college van bestuur der beurzenstichtingen zijn aangegeven.
De bijlagen dezer wachten wij met uw antwoord weder in.


Wat de burgemeester niet wist en van van Dongen, de pastoor, moest vernemen, was zo’n beetje het volgende.

Lijske Stalpaers was Elisabeth Stalpaerts, dochter van Niclaes Stalpaerts en Heijlken Veltackers, zuster van Adriaan Stalpaerts, goed katholiek volk, niet onbemiddeld, geboren of korte of langere tijd vertoefd hebbende in Diessen, let wel: in de zestiende eeuw.
Toen Lijske haar einde voelde naderen, anno domini 1596, is ze in Hilvarenbeek naar de notaris gegaan en heeft daar testamentair een beurs gesticht waaruit de studies van de Stalpaertjes na haar zouden kunnen worden gefinancierd. Lijske begreep al vroeg hoe belangrijk onderwijs wel was, al had ze daarbij meer dan ons vandaag de dag lief is het oog op onderricht door paters en nonnen. Ook bedoelde Lijske, zoals te doen gebruikelijk in die tijd in Diessen, in eerste instantie de jóngetjes Stalpaerts en pas bij gebreke daaraan de meiskes. Hier volgen de bijzonderheden:


Wat er verder met het beurske van Lijske en andere, vergelijkbare zogenaamde ‘beurzenstichtingen’ uit die tijd gebeurde, is een lang, zij het fascinerend verhaal, dat is na te lezen in dit boekA.A. van der Does de Willebois, Studiebeurzen, beurzenstichtingen voor de Stad en voormalige Meierij van 's-Hertogenbosch. 4 delen ('s-Hertogenbosch 1904-1906), waaruit ook bovenstaande fotografie. Om dat lange verhaal kort te maken: met de komst van de protestanten in 1648 raakten Lijskes roomse centen in verkeerde handen, die van de overheid bedoel ik, later in koninklijke handen ook nog Godbetert en tegen de tijd dat pastoor van Dongen op het toneel verscheen gingen de prille beurskes schuil achter een eeuwendikke brij van regels, voorschriften, ruzie en correspondentie.

Het was overigens niet van Dongen, maar zijn voorganger, pastoor van de Laak die na bijna drie eeuwen lucht kreeg van Lijskes ouwe beurske en zich meldde bij de minister van Binnenlandse Zaken, teneinde te worden gesteld in het hem van Lijskeswege toekomende recht van collatie, het recht om te grijpen in heur beurske en studiebeurzen uit te delen zover de voorraad strekken zou. Van der Does de Willebois, behalve auteur ook secretaris van het bovengenoemde College met de lange naam, de formele beheerder van de beurskes, alsmede adviesorgaan van de besluitvormers – van der Does de Willebois toetste het verzoek van van de Laak aan Lijskes testament en adviseerde positief.
Zo stond het ervoor in december 1882. Van de Laak was kort tevoren overleden, waardoor de papieren even bleven liggen (bovendien kwam er een nieuwe pastorie, waardoor er misschien het een en ander zoekraakte). Uit de brief van boven leid ik af dat van Dongen in de loop van 1883 begrepen heeft dat hij Lijskes collator was en in de kerk heeft afgekondigd dat hij studiebeurzen te vergeven had aan ‘schamele jongens van die dorpen’.

Uiteindelijk werden het toch meiskes, de dochters namelijk van de oplettende veldwachter Jaspers, Maria en Cornelia. De brief die de burgemeester bij de pastoor-collator moest afgeven, zal wel een inlichtingenformulier zijn geweest.

zaterdag 7 juni 2014

Doen we nie nog es

Afgelopen woensdag heb ik geluncht met Ex. Ze vertelde over mensen die voor mij bekenden zijn geworden – verre bekenden, zo niet herinneringen – maar die voor haar vrienden zijn gebleven.
Bijvoorbeeld over Ria en Peter. Peter ken ik niet. De enige partner van Ria die ik gekend heb, heette Rob en dat is al zo lang geleden dat Ex zelf zich die waarschijnlijk niet meer voor de geest kan halen. De enige Rob die ik me nog herinner ging met Dorien, studeerde rechten in Tilburg en beëindigde die zonder Dorien en zonder titel. Ik heb hem onlangs gegoogled. Hij heeft zijn titel alsnog verworven, Dorien misschien ook wel. Hij woonde destijds in een krot in de Simon Stevinstraat. Dorien zal wel in een flat zijn gaan wonen. Het enige wat ik me van háár herinner is een bank van Montel. Weg bij Rob, bank van Montel.
Ria en Peter hebben hun huis in Leiden verkocht en zijn gaan wonen in een klooster in Groningen. Peter ken ik niet, zoals gezegd, maar van Ria verbaast het me niks. Ze was intelligent en zwaar op de hand, dus een klooster behoorde immer tot de mogelijkheden, zij het een exotisch. Een katholiek klooster trok mijn generatie niet. 
Erg veel heb ik niet te maken gehad met Ria. Ik ging gewoonlijk naar boven of buiten als de vriendinnen van Ex op bezoek kwamen en kwam ze alleen even tegen bij het eten. Ik moest tenslotte eten. Ik herinner me nog hoe tot me doordrong dat ze niet meer tetterde. We zaten met zijn drieën in de eetkamer van ons oude huis aan de Aalsterweg, die met de groene muren en het eeuwige verkeer buiten. Ze had opgehouden te tetteren, zo niet van de ene op de andere dag, dan toch van het ene op het andere avondmaal. Ze zal toen al wel het helende reiken van de boeddha gevoeld hebben.
Ik vraag me af of een dergelijk drastisch besluit op die leeftijd nog een boost geeft aan je leven. Of het je jonger maakt. Of blijf je gewoon 52, zij het elders en onverminderd op weg naar je einde?
Ex vertelde ook over Nanny. Nanny is ook ergens in de vijftig en als ik Ex mag geloven, heeft háár leven wel degelijk een boost gehad. Een paar jaar geleden verloor ze haar man, Ad. Hém zag ik vaker dan Ria. We bezochten ze regelmatig in Tilburg en zij kwamen ook bij ons. Met zijn vieren deden we mee aan volleybaltoernooien, in Udenhout, Someren, later ook aan het strand toen dat in zwang begon te raken. Hun twee kinderen, een jongen en een meisje, gingen mee, speelden ook mee toen ze ouder werden. Ik denk niet dat Nanny erg gelukkig was met Ad. Ze leidden een klassiek, als het ware eikenhouten leven in de schoot van hun beider families, een goed leven voor Ad, een nachtmerrie voor Nanny. Ze is bij hem gebleven vanwege de kinderen en heeft hem verzorgd tijdens zijn ziekte. Na zijn dood leefde ze op, leerde een ander kennen, verkocht het huis en woont nu in Zeeland, gelukkiger dan voorheen. Het is misschien anders als de dood zelf je een duwtje geeft.
Ex vertelde over Karin, nog altijd bij haar timmerman in Barendrecht. Ik herinner me dat ze op een ochtend slaapdronken onze kamer binnenliep toen we waren blijven slapen. Ze droeg een nachthemd met Winnie de Poeh erop. Zevenentwintig jaar lang heeft ze gewerkt bij een bouwbedrijf in Rotterdam. Onlangs raakte ze overspannen en werd ze ontslagen, hetgeen ze in de eerste plaats ervoer als een opluchting. Bovendien is een van haar kinderen gediagnosticeerd met de ziekte van Asperger, eveneens een opluchting. De ziekte verklaart een hoop en ze kunnen verder nu.
Ex vertelde over haar zus. Die is tien jaar jonger dan wij, heeft vijf kinderen en is aan het echtscheiden. Ze was gaan stappen in Reusel en had een leuke man leren kennen, een lichtpunt in de ellende die een scheiding nou eenmaal met zich meebrengt.
Een aantal van deze onze vrienden zou ik graag weer eens zien en spreken. Dat had gekund toen Ex vijftig werd, een verjaardag die ze groots heeft gevierd. Ze waren er allemaal, alleen ik niet. Een omissie die Ex mij niet euvel duidt.

Niettemin is het vreemd dat wij zo uitgebreid kwamen te spreken over de vrienden. Een ander onderwerp had meer voor de hand gelegen: bij Ex is een paar maanden geleden de ziekte van Parkinson vastgesteld. Het zal wel zijn omdat we allebei geen idee hadden hoe het dáár over te hebben. Bij de lunch.

Doen we nie nog es.

woensdag 4 juni 2014

Waar ligt Kortooms?

Op zijn grafsteen zat warempel de Grote Lokale Schrijver zelf.
‘Meneer Coolen?’
Verrast keek hij om, nam zijn pijp uit zijn mond en wees op het gebeiteld.
‘Ik zal het maar niet ontkennen. Met wie heb ik het genoegen?’
‘Van Steensel uit de Molenstraat. Die in Hapert wel te verstaan.’
Hij schudde mijn hand en keek me onderzoekend aan. Alsof-ie door me heen keek, eigenaardig genoeg. Wie was hier tenslotte de geest?
‘Mag men... Mag ik... Ik bedoel, tutoyeert men de doden?’
‘Niet in mijn tijd.’
‘Wel in de onze.’
‘Antoon dan maar. Neem plaats.’
Ik ging naast hem zitten aan de korte zijde boven zijn naam. We pasten net.
‘Wat brengt je hier?’
‘De kerk.’
‘Het auw kerkske?’
‘Ik haat die naam. Zeggen ze dat werkelijk hier?’
‘Hij is het toch?’
‘Daarom juist.’
‘Ik begrijp het.’
‘Het is groter dan zij.’
‘Hij.’
‘Hij.’
We draaiden ons om en bekeken de kerk.
‘Middeleeuws.’
‘De enige nog uit die tijd. Alle andere hier zijn al lang geleden gesloopt. Ik wilde er eens goed voor komen zitten. Inspiratie opdoen. In contact komen met het verleden.’
‘Je interesseert je voor het verleden?’
‘Ik schrijf een roman.’
‘Een historische roman?’
‘Soort van historisch. Over een man die geboren wordt in 1350 aan de voet van de toren van Steensel en door de politie wordt doodgeschoten in 1918 op de Pan in Hapert.’
‘1918? Dat maakt hem...’
‘Een kleine zeshonderd jaar.’
Hij trok een bedenkelijk gezicht.
‘Ben je schrijver?’
‘Ik schrijf.’
‘Al wat gepubliceerd?’
‘Geen letter.’
De Grote Lokale Schrijver klopte zijn pijp uit tegen zijn steen, draaide zich weer naar het kerkhof en staarde ernstig naar de grond.
‘Ik ken die man.’
‘Mijn man?’
‘Je bedoelt immers de gele ruiter?’
‘Die heb je gekend?’
‘Ik heb zelf met de gedachte gespeeld om over hem te schrijven. Anders dan voor de krant.’
‘Ach, dat was jij in ’18?’
‘Dat was ik ja. Maar ik sprak hem al eerder, in zijn huis op de Pan. Zoals ik al zei, ik wilde over hem schrijven. Hij sprak tot de verbeelding in die tijd.’
‘En, heb je over hem geschreven? Ik ben je niet tegengekomen in mijn bronnen.’
‘Ik heb niet over hem geschreven.’
Hij legde de pijp op zijn steen, zette zijn bril af en wreef over zijn gezicht.
‘Hoor es kerel, ik wil je niet ontmoedigen...'
The idea sucks.
‘... maar over die man valt niet te schrijven.’
‘Valt niet te schrijven?’
‘Ik ben daar maar vijf minuten binnen geweest. Ik raakte in paniek. Huis is een groot woord. Een hut was het. Pikdonker. Ze zaten er met vijf kinderen. Geen plavuizen, enkel zwarte aarde. Als mollen. Ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen. Een lagere levensvorm. Schuifelleven.’
‘Een lagere levensvorm?’
‘Begrijp me niet verkeerd. Het was niet de armoede, het was, hoe zal ik het zeggen, niet de zelfkant maar de kern, begrijp je?’
‘Ik denk het wel. Is ook zo’n beetje waarover het moet gaan in mijn roman.’
‘Werkelijk? Nee toch? Onmogelijk. Je zult iets anders... Je moet... Dat is onmogelijk. Ontoelaatbaar. Je moet romantiseren, dat moet! Verliefd moet hij worden. Sex moet erin. Laat hem pijp roken. Boeken lezen. Nadenken. Neem anders een aristocraat. Een ridder die toernooien bestrijdt, een jonker later, die discussieert en filosofeert, over Calvijn, de verlichting, de handel, vrouwen, eten, kleding, weet ik veel. Geef hem geest. Laat hem gaan in het licht. In Godsnaam niet dat duister!’
De Grote Lokale Schrijver pleitte alsof zijn eeuwige rust op het spel stond.
‘Het wordt vooral een avonturenroman. Ik ga hem geen zeshonderd jaar binnen laten zitten in een hut op de Pan. Ik bedoelde de thematiek, de teneur. Die moet die van jou zijn uit het verhaal van het meisje dat verdrinkt in een ven.’
‘Ik had dat verhaal niet moeten schrijven! Ik had het niet eens moeten bedenken. Pretentieus naturalisme. Ik had Kortooms zijn teneur moeten nemen. Niet meer moeten willen.’
Hij trapte tegen de belendende steen, zo hard dat hij alle botten in zijn voet zou hebben gebroken als die niet onder zijn eigen steen hadden gelegen. Een troep konijnen maakte zich uit de voeten. De klok in de nieuwe kerk begon te luiden.
‘Meneer Coolen! Neem u in acht. We zijn op het kerkhof.’
‘Neem me niet kwalijk.’
Hij ging weer zitten, aan een van de lange zijdes nu, met het gezicht naar de kerk. De oude. Ik gaf hem zijn bril.
‘Het is de banaliteit, weet je. Of nee, niet dat, ik, ik vind het woord niet. Misschien is het toch geen slecht idee die roman van je en die teneur. Als je dood bent verlies je misschien de kijk op dat soort zaken. Wat litterair is en wezenlijk. Boven de steen.’
Het luiden hield aan.
‘Geen naam natuurlijk, je hoofdpersoon.’
‘Geen naam.’
‘Passend.’
Hij knikte instemmend.
‘Mijn tijd, weet je. Dat luiden.’
‘Je moet weer...?’
‘Eén vraag nog.’
‘Ja?’
‘Waar ligt Kortooms?’

dinsdag 3 juni 2014

Paul(ine)(a)

Wendde zich tot het gerecht Pauline Verhellouw, oud 23 jaren en al die 23 jaren Paula genoemd, niet Pauline, de naam evenwel die, zoals zij onlangs had opgemerkt, op haar geboorteakte was aangetekend – met het verzoek alzo, dat op gemelde akte de naam Pauline wierde vervangen door Paula, de naam waaronder zij bekend stond, waaraan zij zeer was gehecht en dien zij met het oog op de ‘familierelatiën’ belangrijk achtte daadwerkelijk te dragen.
Nou ja, waarom niet zal de rechter gedacht hebben.
In de kleine lettertjes ten verticale is het geformaliseerd.


Hier zit ze, links op de foto, ingesnoerd en - ik weet niet of het te zien is; neem het anders maar van mij aan - net zo nors als d'r hond. Rechts de echtgenoot, de F is van Philippus.*




* BHIC, 24-1231