maandag 16 juni 2014

Lijskes beurs

In november 1883 ontving de burgemeester het volgende schrijven, afkomstig van Gedeputeerde Staten, waarvan hij de portee wel niet meteen begrepen zal hebben:

Wij hebben de eer U toe te zenden een brief van het College van bestuur over de beurzenstichtingen voor de stad en voormalige Meijerij van ’s Bosch, betreffende de begeving eener beurs door den Heer W.J. van Dongen, collator in de stichting van Lijske Stalpaers.
Wij verzoeken U genoemden collator met den inhoud van dien brief in kennis te stellen en hem daarbij uittenoodigen alsnog aan onze vergadering de verklaringen over te leggen, die door het college van bestuur der beurzenstichtingen zijn aangegeven.
De bijlagen dezer wachten wij met uw antwoord weder in.


Wat de burgemeester niet wist en van van Dongen, de pastoor, moest vernemen, was zo’n beetje het volgende.

Lijske Stalpaers was Elisabeth Stalpaerts, dochter van Niclaes Stalpaerts en Heijlken Veltackers, zuster van Adriaan Stalpaerts, goed katholiek volk, niet onbemiddeld, geboren of korte of langere tijd vertoefd hebbende in Diessen, let wel: in de zestiende eeuw.
Toen Lijske haar einde voelde naderen, anno domini 1596, is ze in Hilvarenbeek naar de notaris gegaan en heeft daar testamentair een beurs gesticht waaruit de studies van de Stalpaertjes na haar zouden kunnen worden gefinancierd. Lijske begreep al vroeg hoe belangrijk onderwijs wel was, al had ze daarbij meer dan ons vandaag de dag lief is het oog op onderricht door paters en nonnen. Ook bedoelde Lijske, zoals te doen gebruikelijk in die tijd in Diessen, in eerste instantie de jóngetjes Stalpaerts en pas bij gebreke daaraan de meiskes. Hier volgen de bijzonderheden:


Wat er verder met het beurske van Lijske en andere, vergelijkbare zogenaamde ‘beurzenstichtingen’ uit die tijd gebeurde, is een lang, zij het fascinerend verhaal, dat is na te lezen in dit boekA.A. van der Does de Willebois, Studiebeurzen, beurzenstichtingen voor de Stad en voormalige Meierij van 's-Hertogenbosch. 4 delen ('s-Hertogenbosch 1904-1906), waaruit ook bovenstaande fotografie. Om dat lange verhaal kort te maken: met de komst van de protestanten in 1648 raakten Lijskes roomse centen in verkeerde handen, die van de overheid bedoel ik, later in koninklijke handen ook nog Godbetert en tegen de tijd dat pastoor van Dongen op het toneel verscheen gingen de prille beurskes schuil achter een eeuwendikke brij van regels, voorschriften, ruzie en correspondentie.

Het was overigens niet van Dongen, maar zijn voorganger, pastoor van de Laak die na bijna drie eeuwen lucht kreeg van Lijskes ouwe beurske en zich meldde bij de minister van Binnenlandse Zaken, teneinde te worden gesteld in het hem van Lijskeswege toekomende recht van collatie, het recht om te grijpen in heur beurske en studiebeurzen uit te delen zover de voorraad strekken zou. Van der Does de Willebois, behalve auteur ook secretaris van het bovengenoemde College met de lange naam, de formele beheerder van de beurskes, alsmede adviesorgaan van de besluitvormers – van der Does de Willebois toetste het verzoek van van de Laak aan Lijskes testament en adviseerde positief.
Zo stond het ervoor in december 1882. Van de Laak was kort tevoren overleden, waardoor de papieren even bleven liggen (bovendien kwam er een nieuwe pastorie, waardoor er misschien het een en ander zoekraakte). Uit de brief van boven leid ik af dat van Dongen in de loop van 1883 begrepen heeft dat hij Lijskes collator was en in de kerk heeft afgekondigd dat hij studiebeurzen te vergeven had aan ‘schamele jongens van die dorpen’.

Uiteindelijk werden het toch meiskes, de dochters namelijk van de oplettende veldwachter Jaspers, Maria en Cornelia. De brief die de burgemeester bij de pastoor-collator moest afgeven, zal wel een inlichtingenformulier zijn geweest.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten