vrijdag 10 februari 2012

De Reuselse "schoolquaestie"

Bij mijn naspeuringen naar de onderwijssituatie in Hapert in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw - de tijd waarin het openbaar onderwijs in veel Brabantse dorpen werd vervangen door kartholiek bijzonder onderwijs - stootte ik op de Reuselse, in de bronnen hier en daar zo genoemde, "schoolquaestie". (Eigenlijk wilde ik me niet verdiepen in die Hapertse onderwijssituatie. Ik moest een stuk schrijven over meester van Hout die pas jaren ná die onderwijssituatie meester werd en waarvoor ik bovendien heb kunnen volstaan met de krantenknipsels van de heemkundevereniging. Voor de Reuselse schoolkwestie had ik al helemaal geen tijd. Dus ik wil het wel kort houden)

Die schoolkwestie heeft te maken met de Reuselse fraters. Zelf vernam ik pas van hun bestaan in 2008, toen ze... weer vertrokken uit Reusel. Bij die gelegenheid organiseerden ze ten hunnent een uitverkoop en kocht ik behalve honderd en nog wat boeken, zes vierkante glazen eetborden en drie zilveren dienbladen van ze.

Er is over de fraters geschreven (Honderd jaar fraters in Reusel 1884-1984), door (frater) Werner Smulders en Martien Heesters. Dat boek is mijn voornaamste bron.

De fraters van Reusel waren welbeschouwd die van Tilburg. Ze waren gekomen in 1884, om les te geven aan het door pastoor Van der Wee kort daarvoor opgerichte Sint Cornelius Gesticht. Het Sint Cornelius was een jongensweeshuis annex jongensschool. De pastoor had een paar jaar eerder al een meisjesschool opgericht en het daarbij niet willen laten: "Nauwelijks had hij die eerste stichting voltooid of zijn immer werkzame geest peinsde op eene tweede. Voor de meisjes had hij gezorgd, voor de jongens ook zou hij zorgen."* Geld was er: een onbekende Antwerpse weldoener had 100.000 gulden geschonken en met die hele gift contant in de binnenzak van zijn soutane is de pastoor - zo wil het de overlevering - van Antwerpen naar Reusel gereisd.

Er kwam een fraterhuis met inpandige jongensschool, er kwamen fraters-onderwijzers, de burgemeester kwam met de registers van de burgerlijke stand, iemand zette koffie en in één kerkelijk-wereldse marathon-zitting werden 85 Reuselse jongens opgeroepen en ingeschreven, niet jonger dan vijf en niet ouder dan twaalf; de autoriteiten - hoewel deels medeplichtig - werden formeel van het initiatief in kennis gesteld zoals artikel 7 van de Onderwijswet van 1854 dat voorschreef en op 18 november werd de school ingezegend en kon het Goede Werk een aanvang nemen. De gemeente sloot de openbare school, ontsloeg het openbare personeel en sprak af met de gemeente Hooge Mierde dat ouders die er op stonden dat hun kinderen als vanouds openbaar in plaats van katholiek onderwijs zouden ontvangen op de daar nog bestaande openbare scholen terecht zouden kunnen, tegen een door de gemeente Reusel te betalen vergoeding.

Zo kwam er in Reusel - 35 jaar eerder dan elders bij ons - een eind het openbaar onderwijs. En begon de Reuselse schoolkwestie.

De met Hooge Mierde getroffen regeling werd afgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, zijnde strijdig met artikel 16 van de Onderwijswet, dat voorschreef "dat in elke gemeente voldoende lager onderwijs wordt gegeven in een genoegzaam aantal scholen, welke voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid toegankelijk zijn." Voor wie zijn kinderen niet naar een katholieke school wilde sturen, oordeelden GS, moest er de mogelijkheid tot openbaar onderwijs binnen de eigen gemeente zijn. GS verplichtten Reusel een openbare school inclusief onderwijzers paraat te hebben, ook al stelde niemand in Reusel er prijs op.

Reusel ging in beroep bij de Raad van State. Artikel 16, claimde de gemeenteraad, bepaalde weliswaar dat er voldoende openbaar onderwijs moest zijn maar voegde daar "als in eenen adem" aan toe dat dat niet een "volstrekt vereiste" was: dat je als gemeente ook aan dat artikel kon voldoen door je ter zake te verenigen met "naburige Gemeenten", zoals Reusel had gedaan met Hooge Mierde. Stond in de wet!**

Het Reuselse beroep haalde de krant en de nationale politiek: wat had het voor zin om een gemeente de mogelijkheid te bieden om een regeling te treffen met een belendende gemeente als die eerste gemeente vervolgens toch een openbare school moest optuigen? Het kamerlid Vermeulen meende dat Gedeputeerde Staten in Den Bosch moesten inbinden: "Mijns inziens laten de 1ste en 3de alinea van art. 16 der schoolwet (..) geene andere gezonde opvatting toe. Wel zegt de 1ste alinea, dat in elke gemeente openbaar onderwijs zal gegeven worden; maar om onderwijs te geven moeten er toch ook kinderen zijn die zich aanmelden om dat onderwijs te ontvangen. Anders wordt, ook als men eene ledige school en een ledigloopende onderwijzer heeft, aan die bepaling toch niet voldaan. Desniettemin schijnen er colleges van Gedeputeerde Staten en schoolautoriteiten te zijn, die zich aan de letter der wet vastklampen."
De minister wilde de uitspraak van de Raad van State afwachten.

Die viel mee en tegen: de Raad bepaalde dat wie gebruik maakte van de mogelijkheid in artikel 16 (3e alinea) om een regeling te treffen met een naburige gemeente, zoals die van Reusel hadden gedaan, voldeed aan de verplichting in datzelde artikel 16 (1ste alinea) om zijn ingezetenen voldoende openbaar onderwijs te bieden. Maar Reusel en Hooge Mierde hadden meer geregeld dan de wet toeliet. Zo stond er in hun overeenkomst dat die zou komen te vervallen als Hooge Mierde extra onderwijzers zou moeten aanstellen vanwege de komst van naburige kinderen en had Reusel zich verplicht om de eigen openbare school weer te openen als er meer dan 12 Reuselse kinderen schoolgingen in Hooge Mierde. Dat nu, hoewel fijn voor Hooge Mierde en ogenschijnlijk niet in tegenspraak met de geest van artikel 16, hadden Reusel en Hooge Mierde niet in hun overeenkomst mogen zetten.

Formaliteit! Nog geen maand later, op 31 januari 1886, hadden Reusel en Hooge Mierde een herziene regeling klaar (de door de Raad van State gewraakte bepalingen waren weggelaten, of liever versoberd tot een vergoeding van drie gulden per kind en een opzegtermijn van drie maanden). Drie weken later, op 18 februari 1886, onthielden Gedeputeerde Staten niettemin opniéuw hun goedkeuring aan de regeling, schijnbaar om dezelfde reden als eerder.*** Door maar weer naar de Raad van State dus en die besliste dat de "thans gemaakte gemeenschappelijke regeling" ermee door kon en dat mét die regeling noch artikel 16 werd overtreden, noch "de belangen van het openbaar onderwijs" werden geschaad. Het besluit van Gedeputeerde Staten werd vernietigd.

Artikel 16 is daarna in de Tweede Kamer niet meer aan de orde geweest.**** Wel viel - een paar jaar later - het oog van de Algemeene Rekenkamer nog op de gemeente Reusel. Sinds 1862 namelijk, ontving men in Reusel jaarlijks een subsidie van 200 gulden "tot bestrijding van jaarwedden, van onderwijzers en onderwijzeressen bij de lagere scholen." Omdat alle Reuselse kinderen waren overgegaan naar de fraters en de leerkrachten die voorheen les hadden gegeven aan de openbare school ontslagen, was de Rekenkamer maar eens gaan informeren bij de minister: kon de gemeente Reusel nog wel aanspraak maken op dat subsidie, nu gebleken was dat men geen cent meer uitgaf aan onderwijzerssalarissen. Die besloot daarop het subsidie in te trekken.

Zo kwam een eind aan de Reuselse schoolkwestie. In de woorden van de chroniqueur van de fraters:
Bij besluit van Z.M. is Reuzel alzoo van openbaar onderwijs bevrijd.


 * De auteurs citeren hier uit De fraters van Tilburg 1844-1944 (Th.Horsten, 1946, p. 19). Voor de jongens zorgde tot dan toe overigens de burgerlijke overheid.
** De passage waarnaar die van Reusel verwezen luidde letterlijk: "Naburige gemeenten kunnen zich (..) vereenigen tot het oprigten en in stand houden van gemeenschappelijke scholen of tot het vaststellen eener regeling omtrent de toelating van kinderen uit de eene gemeente op de scholen der andere."
*** Anders dan frater Werner en Martien Heesters, beschik ik dankzij internet wel over het koninklijk besluit van 15 juni 1886, waarin hierover wordt gerept; maar net als zij ook niet over meer dan dat (niet bv. over de eigenlijke besluiten van GS van Noord-Brabant, de adviezen en voordrachten bij de Raad van State ter zake ingebracht of de eigenlijke tekst van de Reusels-Mierdse regelingen). Over dit op het eerste gezicht nogal hardleerse besluit van GS weet ik dan ook niet meer dan dat men oordeelde dat ook aan de nieuwe Reusels-Mierdse regeling "de opheffing der openbare school te Reusel ten grondslag liggen zoude, dat zoodanige opheffing in strijd zou zijn met het voorschrift der eerste zinsnede van art. 16 der wet op het lager onderwijs"; krek as urst, dus, zij het dat bij GS ook nog heeft meegespeeld de overweging "dat de bevoegdheid bij de laatste zinsnede van dat artikel (16) aan de gemeenstebesturen gegeven op het hier aanwezige geval niet van toepassing zoude zijn." Hier pas ik.
**** Zij het niet alleen vanwege de uitspraak van de Raad van State. Het kamerlid Vermeulen wilde de Reusels schoolkwestie meenemen met de eventuele wijziging van artikel 194 van de Grondwet, waarover de beraden op dat moment al liepen. Het is twijfelachtig of in dat kader van de Reuselse schoolkwestie nog iets is vernomen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten