Uit de Meierijsche Courant:
Eindhoven, den 29 Maart 1890.
- grafkelder te Postel. Ter gelegenheid eener herstelling, in de laatste dagen, aan den vloer des presbyteriums in de abdij- en parochiekerk van Postel, grenzende aan Bergeijk, werd ook de gradfkelder nagezien. Geen minste reuk steeg uit den kelder op, doch dit zal niemand verwonderen als men weet, dat hij voor 50 jaren nog geopend werd en dat toen eene zoo geweldige ontploffing ontstond, dat de bevreemde werklieden hem onmiddellijk weer toemetselden. Een ooggetuige der laatste openinig dezes grafkelders geeft dit verslag.
Er lagen drie lijken op ijzeren staven, een halven meter boven den stenen vloer. De zijplanken der kisten, deels eik, deels mast, hadden weinig geleden, slechts de benedenplank was grootendeels vergaan; de kisten waren zonder deksel.
Het middelste lijk lag met al de beenderen aan elkander, het hoofdhaar en de tanden waren ongeschonden, doch het vleesch meestal tot assche verteerd. Bij de minste wrijving vielen de beenderen in stof. De witlaken toga en het kapje of de camail hadden bijna niets geleden; aan dit laatste erkende men den prelaat, waarschijnlijk Joannes Peters, Antwerpenaar, den 25 December 1787 overleden.
Het tweede lijk aan den Evangeliekant moet, volgens kist en kleeren, zeer zwaar geweest zijn; de beenderen waren gedeeltelijk vergaan, maar de halfversleten kleeren verrieden nog den prelaat. De prelaat H.I. Calis, 12 November 1708 te Luiksgestel geboren en 25 Januari 1757 overleden, was zeer lijvig, naar zijn levensgroot in olieverf geschilderd portret, dat in de abdij bewaard wordt.
De toga en de andere kleren van het derde lijk waren te versleten om er den prelaat aan te kunnen onderscheiden, alhoewel men geenszins aan de overblijfselen des prelaats Adrianus van Breugel twijfelt, die 16 Januari 1704 te Duizel het levenslicht aanschouwde en 24 April 1760 ten grave daalde. Het geraamte van het bovenste deel dezes lichaams was nog ongeschonden.
Men stond hier dan voor de lijken der drie laatste prelaten. Wij zeggen de drie laatste prelaten, omdat de abdij sedert 1797 door de Franschen opgeheven en tot omstreeks 1847 door burgers bewoond, het stoffelijk overschot van den prelaat Johannes Staessens niet bevat; deze overleed in zijne geboorteplaats Dommelen in 1818 en werd daar ook begraven. De overblijfselen der lijken zijn verzameld en afgezonderd daar geplaatst waar elk lijk was bijgezet in den kelder, die nog zo rein en frisch was alsof men hem onlangs gemetseld had. Een flesch in den kelder bewaart het latijnsch verslag op perkament geschreven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten