In het voorjaar van 1890 rustte de Nederlandse regering een expeditie uit naar het eiland Flores, die een geologisch onderzoek moest instellen naar de aanwezigheid van tin in de bodem. Het was de tweede expeditie in korte tijd: de eerste, onder leiding van de ingenieur der eerste klasse C.J. van Schelle moest worden afgebroken vanwege de vijandelijke houding van de inheemse bevolking, de “Rokkaneezen”. Deze vervolgexpeditie zou dan ook een zwaar militair geleide meekrijgen, dat niet alleen opdracht had van Schelle te beschermen maar ook “voldoening” zou gaan eisen voor de “schandelijke en verraderlijken aanval, waaraan de eerste (expeditie) heeft blootgestaan.”* Onder de militairen die meegingen, bevond zich ook luitenant Adolf Johan Diemont, een kleinzoon van de dominee-fabrikant uit Heeze en een broer van de in vorige genoemde Klaas Diemont.
Met deze Adolf Johan Diemont liep het niet goed af op Flores. Op 16 augustus meldde het Indische dagblad De Locomotief:
Het werd inderdaad tijd dat wij iets te hooren kregen, want het publiek begon ongerust te worden. Toen majoor Collard in het Rokagebied aankwam, was men sedert geruimen tijd bezig aan voorbereidende maatregelen om van kampong Do opterukken naar de, voor het uiterste punt van verzet gehoudene en door den vijand met kunst en vliegwerk versterkte, stelling Ekofeto. Algemeen dacht men, na de aankomst van de suppletietroepen, dat het binnen enkele dagen er op los zou gaan. En ziet, bijna twee mannden verliepen sedert het vertrek der colonne Collard, doch van een oprukken tegen laat staan de bemachtiging van Ekofeto kwam geen bericht overwaaien.De Java Bode meldde:
En wat wij nu eindelijk vernemen is niet bemoedigend. Wij zijn wel is waar een station verder naar Ekofeto genaderd – bivak Borewoe, halverwege de berghelling die naar het hoofdpunt voert – maar een stap meer schijnen wij niet ongstraft te kunnen doen. Verkenningen naar hooger op worden door den vijand met zooveel energie verhinderd, dat hij zelfs een patrouille van honderd man noodzaakte, in carré terug te trekken, en een transport onder den luitenant A.J. Diemont aantastte, met het gevolg dat Diemont en een drietal minderen sneuvelden, terwijl een fuselier en zes dwangarbeiders gewond werden.
Op 15 september was er wel wat meer bekend (Java-bode):
De Rokkaneezen nu hadden zich op zoodanig punt, op ¼ uur gaans van Watoe-Loko, aan beide zijden van het voetpad in de dichte alang-alang in hinderlaag gelegd; men zegt ter sterkte van 300 à 400 man. Toen nu de laatste man van de spits ter hoogte van het midden der hinderlaag was gekomen, sprongen de Rokkaneezen plotseling uit hunne schuilplaatsen op en vielen haar aan. In dat ondeelbare oogenblik was natuurlijk geen sprake meer dat men zich zou kunnen verdedigen, want de aanval was te hevig en te onverwacht. Van alle kanten omsingeld kon de spits van hare geweren geen gebruik maken en werd zij dan ook in een ommezien door een tal van lansen doorboord of met de klewang neergehouwen. De luitenant Diemont, die zich voor aan de spits bevond, ontkwam niet aan dit treurig geval. Van alle kanten besprongen was het hem onmogelijk zich te verdedigen, en men vertelde ons zelf dat de vijand hem de beide handen vasthield, waardoor hij geheel en al in de onmogelijkheid verkeerde zijn sabel of revolver te gebruiken. (..) De gesneuvelden waren zwaar gemutileerd en hadden een massa wonden, veroorzaakt door lanssteken en klewanghouwen.Een maand later, op 17 oktober, werd ook dit nog bekend:
De verwarring was vreeselijk. Diemont werd terstond met één klewanghouw gedood: het achterhoofd werd hem afgeslagen.Hoewel men ook hier ongetwijfeld van het tragisch lot van de luitenant Diemont kennis had genomen, oordeelde Theodoor Kremer**, zoon van de bekende Heezer ogendokter, het niettemin dienstig de lezers der Meierijsche Courant eraan te herinneren dat het hier ging om een man van de streek:
De heer Th.W.A. Kremer van Heeze deelt ons welwillend mede:
Ongetwijfeld zullen velen gelezen hebben hoe den 6 Augustus op het eiland Flores, in Oost-Indië, de jonge tweede luitenant Adolf Diemont door de inlanders is overvallen en wreedaardig vermoord, maar mogelijk zijn er niet velen, die vermoeden dat zij hem in vroeger tijd te Heeze of te Eindhoven hebben ontmoet en zelfs zeer goed gekend.
Na den dood zijner moeder, werd hij, toen 9 jaar oud, aan mij toevertrouwd. Hij ging school bij den heer Colen, hoofdonderwijzer alhier, die hem zeer prees wegens uitmuntend geheugen en grooten aanleg voor de studie. Dientengevolge zou hij opgeleid worden tot onderwijzer, voor welk vak hij toen grooten lust toonde. Al spoedig ontving hij onderricht van den heer De Vlam te Eindhoven en slaagde dan ook, nog in zeer jeugdigen leeftijd, in het examen voor hulponderwijzer. In die hoedanigheid werd hij kort daarna geplaatst eerst te Velp aan de openbare school, en weldra als secondant aan de toen vermaarde school van den Heer Kreiken te Arnhem.
Langzamerhand echter kreeg hij tegenzin in het onderwijzersvak en ging ten slotte als gewoon soldaat naar Indië. Terstond werd hij aldaar geplaatst aan de militaire school te Meester Cornelis en slaagde in het vorig jaar in zijn officiersexamen, waarop hij spoedig benoemd werd tot tweede luitenant. Een majoor, die bij zijn examen tegenwoordig was, getuigde in een brief aan een zijner kenissen van hem: “Een zekere Diemont is hier door zijn examen gekomen; het is een knap jong mensch, die eenmaal tot sieraad zal strekken in het Indische leger”, en na zijn sneuvelen prijzen hem zijne superieuren en kennissen om zijn gedrag en grooten persoonlijken moed.
Helaas, al die verwachtingen zijn te leur gesteld! Door inlanders aan een boom gebonden, is hij door die kannibalen op wreedaardige wijze vermoord.
Geen wonder, dat mijn oog door tranen beneveld wordt, terwijl ik dit schrijf.
Zijne asch ruste in vrede!***
* Algemeen Handelsblad, 5 maart 1890
** Wie deze Th.W.A. Kremer precies was en hoe hij kwam te zorgen voor de jonge Diemont (citaat), moet ik nog eens uitzoeken. Adolf Diemont was elf, niet negen, toen zijn moeder (Maartje van Leeuwen) stierf en woonde op dat moment in Loenen. Kremer zelf was tot 1889 kerkvoogd in Heeze en overleed in 1908 te Zeist, 64 jaar oud, zonder ooit een beroep te hebben uitgeoefend of een echtgenote gehad te hebben, zover ik in de gauwigheid heb kunnen zien
***Meierijsche Courant, 18 oktober 1890