Ik praat met de Gaoper. Met de Haopertse Gaoper. U kent hem. Hij staat in Hapert op de markt, pet, wandelstok, denkt over alles het zijne en zegt niks. Nou, tegen mij dus wel.
Het is een beetje een coming out dat ik er hier over begin. Uit ervaring weet ik dat ik dat beter niet kan doen. Gewoonlijk wordt het stil dan. Net zo stil als vroeger in de kerk, net voordat pastoor Van Vroonhoven begon aan zijn preek. Hij wachtte altijd even totdat de tweede lezing goed was ingedaald. Dan pas stak hij van wal: ‘Broeders en zusters…’ Het verschil tussen hem en mij is dat bij hem de stilte vóór de storm zat en bij mij erna. (Niet dat Van Vroonhoven donderpreken afleverde. Integendeel. Het waren goeie preken, doorleefd en wijs. Niks om bang van te worden).
Kenmerkend aan stiltes ná stormen is dat ze ongemakkelijk zijn. In mijn geval snap ik dat wel. Praten doe je met je levende medemens. Met je hond ook, zij het grotendeels in de gebiedende wijs. Met planten mag ook, als er geen levende medemens in de buurt is en uitsluitend met de bedoeling om ze te laten groeien. Geen bomen mee opzetten en niet tegen gaan lopen preken. Preken doe je tegen je kinderen.
Oorverdovend zijn de stiltes bij mijn broers en zus. De verjaardagen. U kent het.
“Engel van de Sande”, zei ik laatst op de verjaardag van mijn zus, “winnaar van de allereerste wielerronde van Hapert. In ‘56.”
Vinden ze al niks hé. Ze wonen allemaal in Eindhoven. Ik zie ze denken, “Hapert, Hapert, wat boeit ons dat.” Hapert is een gepasseerd station voor hen. Als Hapert valt, duiken ze op de toastjes en de Franse kaas.
“Zoiets lees ik ergens en dan denk ik, dat moet ik toch eens aan de Gaoper vragen.”
“De Gaoper”, zie ik ze denken, “oh jee, daar gaan we weer.”
“Ik vroeg of-t-ie het nog wist.”
“Allicht weet ik dat nog”, zegt-ie. “Won de sprint van de kopgroep, hier in de Kerkstraat, recht voor d’n ouwen tôre.”
Stilte. Blikken over en weer.
“Engel van de Sande? Die man heette Engel?”
“Ja, apart hé. Ik zeg, Gaoper, Engel?”
“Ja Huig”, zegt-ie, “zo ging dat vroeger. Jongens heetten Broer, meisjes Zus en af en toe zat er n’n Engel tussen.”
“Dat zei-d-ie tegen je. Dat beeld zei tegen jou dat mensen hun kinderen Engel noemden. En dat één van die Engelen de ronde van Hapert won.”
“Ja. Geloven jullie me niet?”
Opnieuw blikken over en weer.
“Ehm… hoor eens Huig, wanneer was die ronde van Hapert, zei je?”
“1956.”
Waarop mijn zus, triomfantelijk: “Maar Huig, dat beeld staat er toch pas sinds 1981 of zoiets?”
Dus ik zeg: “Hoezo pas sinds 1981? Die man is over de negentig.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten