In mijn kantoortuin werkt Eva.
Eva bliept.
Eva strijkt met een barcodereader over archiefmappen, verandert wat data en print etiketten.
Eva bliept.
Eva heeft het over de Maladiven. De Maladiven zijn haar niet-bliep. Vakantie.
Eva vindt dat ik fout leef. In mijn leven ontbreken de Maladiven. Als ik niet uitkijk, werk ik het hele jaar door.
Dat is zo.
Ik vind dat zij fout leeft. Haar geluk deugt niet. Het wordt gedefinieerd door haar ongeluk. Haar geluk is de afwezigheid van haar ongeluk. Ik kan daar met de beste wil van de wereld geen zonnig geluk in zien.
Echt geluk komt van nergens en gaat alle kanten op.
g = godnogaantoe niet - - g.