Ingezonden.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redaktie)
(Men verzoekt ons, het volgende stuk uit de Geneesk. Crt. van 16 dezer, over te nemen. Wij ullen echter niets meer over dit dispuut plaatsen, dan onder de rubriek ‘Advertentiën’. Red.)
Mijnheer de Redacteur!
In uw geacht blad van 23 Februarij ll. komt een artikel voor, waarin ik beschuldigd word van handelingen, beneden de waardigheid onzer professie. Daar dit stuk, oppervlakkig beschouwd, allezins strekken zou om mij voor te stellen als een onderkruiper, daar het waar is dat ik de daarin genoemde afkondiging heb laten doen, meen ik dat het eenige toelichting behoeft.
Onwaar is het al terstond dat ik op die wijze concurrentie open met eene vroedvrouw.
Toen in het laatst van 1871 de beide geneesheeren, Dr. Schouten en Albers, overleden, werd de eerste opgevolgd door zijn zoon, terwijl ik mij korten tijd later hier vestigde in de plaats van den heer Albers, wiens apotheek ik mede overnam.
De heer Schouten was intussen aangesteld als gemeente-geneesheer, en daar hij bij het betrekkelijk groot aantal zielen dezer gemeente onmogelijk alles af kon, stelde hij voor zijne rekening eene vroedvrouw aan om verloskundige hulp te verleenen aan die vrouwen, bij welke hij geroepen wordende niet konde komen. Op deze wijze hoopte hij tevens een tweeden geneesheer te weren.
Toen ik mij nu hier vestigde, vernam ik al ten spoedigste hoe allerlei geruchten omtrent mij waren rond gestrooid: eerst dat ik een dronkaard was: en toen dit op goede gronden werd tegengesproken, werd ik beschuldigd vrijmetselaar te zijn, wat natuurlijk bij de bevolking dezer gemeente, welke met een kleine uitzondering even als de heer schouten en ik, Katholijk is, eene veel grotere zonde was en mij dan ook in den beginne veel kwaad deed. Toen nu dit op niet minder goeden grond werd tegengesproken en ook dit argument tegen mij bleek valsch te zijn, waren ’t weder andere beschuldigingen.
Lang hoefde ik niet te gissen om te weten uit welken koker die geruchten kwamen en tot heden wordt mij van dezelfde zijde dezelfde standvastige lasterlijke tegengewerking geboden, dat echter niet weg neemt, dat ik bij alle meer respectabele ingezetenen dagelijks mijne practijk zie toenemen.
En wanneer men daarenboven weet, dat de Med. Dr. en Arts Schouten gegoede ingezetenen burgers dezer gemeente drie gulden in rekening brengt voor het verstrekken van verloskundige hulp, dan kan zeker een gulden en vijftig cent niet te laag zijn gesteld voor de arbeidende en minvermogende klasse.
Ik concurreer niet tegen een vroedvrouw maar tegen den heer Schouten en wel op eene voor mij eervolle wijze.
Ik zou, Mijnheer de Redacteur ! deze ruimte niet in uw geëerd blad hebben gevraagd, ware ’t niet dat mijn concurrent de heer Schouten voortdurend allerlei schijnbaar ware doch in waarheid lasterlijke praatjes omtrent mij uitbraakt, die ik hierbij voor ’t eerst en voor het laatst openlijk beantwoord.
Overigens verzoek ik ieder die in de zaak belang stelt zich omtrent hem en mij en onze concurrentie te informeerden, ’t zij bij den heer Burgemeester en heeren Wethouders dezer gemeente, ’t zij bij de H.H. Medici in de buurt dezer gemeente – want al schrijft de heer Schouten geschreven te hebben op aanraden van een aantal zijner collega’s – dit getal zal wel zeer gering zijn, daar hij tengevolge van zijne handelwijze wel evenzeer bij het meerendeel van deze, evenals bij vele deftige ingezetenen dezer gemeente, alle aanspraak op achting zal verbeurd hebben, vooral als men weet dat hij zich niet geschaamd heeft eene concurrentie te openen tegen den zeventig-jarigen Dr. Giesbers. Terwijl deze grijze geneesheer nagenoeg veertig jaren in de gemeente Over-Asselt met de gemeente-praktijk en lijkschouwing was belast, heeft hij, Dr. Schouten, zich niet ontzien openlijk bij den raad daarom te solliciteren op eene wijze dat bij ieder die gezond verstand heeft de vraag opkomt hoe zoo iemand durft spreken van onderkruipen.
Met deze regelen in uw geacht blad op te nemen zult gij mij zeer verplichten, Mijnheer de redacteur,
Wijchen
5 Maart 1873
Ued. Dienaar
M.B. Anderegg
Genees-, Heel- en Verloskundige
Men leest in de Geneeskundige Courant:
Mijnheer de Redacteur!
In No. 11 der Geneeskundige Courant komt eene repliek van den Heer M.B. Anderegg voor, op een stuk in No. 9 van diezelfde Courant, waarbij genoemde geneesheer wordt gelaakt, omdat hij zijne verloskundige diensten bij de arbeidenden en minvermogenden voor één gulden vijftig cents openbaar had doen afkondigen.
Ik zou die repliek, die mij persoonlijk in het debat brengt, hebben gelaten voor hetgeen zij is, dewijl in deze streken althans een ieder het ware of onware daarvan gemakkelijk kan te weten komen – temeer daar ik het vertrouwen geniet van de overgroote meerderheid onzer bevolking zoowel hier in de naburige dorpen, alsmede bij zeer vele deftige ingezetenen, doch wijl ik prijs stel op de schatting van velen in den wijden kring der lezers van de Geneeskundige Courant, zoo dient dit korte antwoord.
Als er ten laste van den Heer Anderegg onware geruchten zijn verspreid, dan diende hij alvorens te informeeren, dat derzelver oorsprong of verspreiding aan mij moet worden toegeschreven, zich te hebben gewapend met feiten en bewijzen, die hij echter niet levert noch leveren kan.
Ik zal M. d. R. mij van alle personalia onthouden, wijl ik er warsch van ben en omdat noch de onderlinge verhouding noch de eerbied van onzen stand daardoor bevorderd wordt.
Het voornaamste punt van beschuldiging mij toegeworpen, van eene concurrentie geopend te hebben met den Heer Giesbers Sr. Te Mook, is ligt op te helderen.
In de gemeente Overassalt zijn twee geneesheren aangesteld voor de lijkschouwing. Eén voor Over- en één voor Nederasselt (eene burgerlijke gemeente).
Toen in 1871 Dr. Christian te Grave, die met de lijkschouw voor Nederasselt was belast, overleed, adresseerde ik mij tot den Raad om hem hierin op te volgen, omdat ik in die gemeente veel praktijk uitoefen.
Burgemeester en Wethouders benoemden echter den Heer Dr. Giesbers Jr. te Grave.
In 1873, zonder dat ik (sedert 1871) de minste poging daartoe had bijgebracht, benoemden mij Burgemeester en Wethouders tot het doen van doodschouw in Overasselt.
Van dit feit zal de heer Anderegg zich gemakkelijk kunnen vergewissen ter gemeentesecretarie.
Waar feiten spreken M. d. R. zijn woorden overbodig.
Op uitdrukkelijk verlangen der HH. Wethouders te Overasselt en tot staving van mijn schrijven, voldoe ik aan hunnen wensch, door het volgende stuk aan het publiek mede te deelen:
De ondergeteekenden, M. Arts en Th. Derks, wethouders der gemeente Overasselt, provincie Gelderland, verklaren bij deze, dat de heer G.J.G.J. Schouten, medicinae doctor en arts te Wijchen, noch aan den Raad, noch aan Burgemeester en Wethouders eenig verzoek, noch mondeling noch schriftelijk, heeft gerigt om met den doodschouw in deze gemeente te worden belast, zooals gemeld wordt in een ingezonden stuk voorkomende in de Geneeskundige Courant van den 16 dezer No. 11, geschiedende de aanwijzing van den geneeskundige, ingevolge art. 4 4de lid der wet van den 10 April 1869, Staatsblad No. 65, jaarlijks door Burgemeester en Wethouders.
Overasselt, den 22 Maart 1873.
M. ARTS, Weth.
Th. DERKS, Weth.
Als de heer Anderegg zegt, dat ik bij gegoede ingezetenen dezer gemeente drie gulden in rekening breng voor verloskundige hulp, dan moet hij even als ieder ander ingezetenen van Wijchen ten volle van de onwaarheid daarvan overtuigd zijn. Eenmaal slechts, sedert 1871, heb ik bij eene, echter volgens den Heer Anderegg bij eene gegoede burgervrouw, wier finantieel toestand mij bekend was, mij met die som uit toegefelijkheid te vrede gesteld.
Ik geef dit eenig feit zelf op, omdat het thans tegen mij te berde wordt gebragt en voor algemeenen regel wordt gegeven.
Het hangt maar M. d. R. van zijne plannen af, hoe men zijn doelwit zal treffen.
Met deze regelen in uw veel gelezen blad op te nemen, zult u ten zeerste verpligten.
UEd. Dienstwilligen Dienaar
G.J.G.J. Schouten
Medicinae Doctor en Arts.
Wijchen, den 24 Maart 1873