Ik weet al hoe het zal gaan: we komen binnen, de anderen zijn er al, we begroeten elkaar, ik van mijn kant een beetje ongemakkelijk, zij doen aan omhelsen, we gaan zitten, we drinken wat, als enige vraag ik koffie en krijg Nespresso, onbetwistbaar koffie (en lekker) maar wel een Haags kopje, ik luister wat naar de besognes die de revue passeren en dan begeven zij zich naar de keuken, met zijn allen, om collectief te gaan koken. Niet individueel en competatief zoals in Heel Holland bakt maar samen aan één en hetzelfde kerstmaal. Ik zou er nog niet bij kunnen al zou ik het willen.
Van de week vertelde iemand me dat kookkunst en kookvreugd’ een klasseverschijnsel zijn. Wie geen culinaire jeugd gehad heeft, zal nooit een kwartje worden. En mijn soep-erpel-pudding-jeugd wás niet culinair. Sociale klassen bestaan nog, ik merk het elke kerst, zij het goddank niet in klassiek-marxistische zin. Als culinair proletariër behelst mijn klassenstrijd niet meer (hoop ik) dan een weigering om lang in de keuken te staan.
Kerst is gelukkig maar één dag, de eerste dit jaar. Op de tweede maak ik zelf weer mijn eten klaar. Tuinbonen van de Lidl denk ik. Ze zitten in een glazen pot, ze zijn snel klaar en ze staan in de superheilzame kolom van het bloedgroependieet voor de ouder wordende man.